vrijdag 5 februari 2010

Sander van de Sande

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

De Hoed van Jan Doedel

Het trillen van het Swarovski-kristal in de vitrinekast overstemde het geluid waarmee hij zijn drie zoetjes door de thee roerde. Gelijk op met het geweld buiten, trok een donkere schaduw over de plooivitrage. Het licht van de lantaarnpaal werd nu geheel aan het oog onttrokken. ‘Kijk eens Eef, wat dat is...’ zei hij tot zijn vrouw terwijl hij onverschrokken met het lepeltje cirkels in de thee trok. Met tegenzin legde zij haar breiwerk opzij. Zij was juist de pannenlikker-in-wording aan het afkanten. Een moeilijke steek en ze was net vertrouwd geraakt met het ritme van de pennen. De wortelnotenhouten fauteuil kraakte bij het opstaan. Ook dat opstaan ging niet meer zoals vroeger. Ze trok de vitrage een stukje opzij om beter zicht te krijgen. Het geronk hield aan. ‘Een vrachtauto, lief. Eentje met een grote schotel op het dak.’ Zonder bril lieten de letters op de zijkant zich niet makkelijk lezen. ‘Ik denk van de tv.’ ‘Van de tv?’ Nu stond haar echtgenoot zelf op. ‘Ga eens uit de weg, schat.’ Met grote ogen keek hij naar buiten. Verrek, het was inderdaad een vrachtauto. ‘NOS’ stond er in grote letters op de zijkant te lezen. Is het tenminste nog een fatsoenlijke omroep, dacht hij nog. Het had ook SBS kunnen zijn. Later zou hij vertellen dat de komst van de tv in de Ananasstraat hem allerminst verraste. ‘Je wil niet weten wat ze hier allemaal de buurt in halen!’ Maar op dit moment was zijn hoofd een groot vraagteken.

Buiten haalden mannen in witte bodywarmers kabels uit de wagen. Dikke strengen die de Ananasstraat met de wereld zouden verbinden. Statieven werden opgezet, lichtpunten aangesloten. De vrouw had de binnenverlichting inmiddels gedoofd, zodat het uitzicht niet werd gehinderd door de weerspiegeling van het glas. Even telden de vette vingers op de ramen niet meer. ‘Alsjeblieft geen Postcodeloterij,’ prevelde de echtgenoot, turend naar bekende gezichten. ‘Dat is op RTL.’ De zucht die hij slaakte, leek een zucht van verlichting.

Met stijgende verbazing was echtpaar Van der Sloot er getuige van hoe voor de portiek van hun doorgaans rustige flat een waar mediacircus uit de grond werd gestampt. Aan de andere kant, buiten het zicht van de VanderSloots, werd de straat gebarricadeerd door lichtere busjes van RTL en jawel: SBS. Mevrouw Van der Sloot kon nog net een gilletje bedwingen toen zij de eerste nieuwscoryfeeën op haar vizier kreeg. Op zoek naar het mooiste shot pal voor het rijtje brievenbussen. ‘Kijk, is dat niet Max Westerman?’ ‘Grr,’ gromde haar man. De bovenburen zouden beweren dat ze een ingehuurde nieuwshelicopter hoog in de lucht, cirkelend als een gier boven zijn toekomstige prooi, hadden gehoord.

Twee uur eerder en zonder te zijn opgemerkt door het scherpe gehoor van de bovenburen, schikte Claire van ‘Den Haag Infokanaal’ haar haar nog even in het spiegelende glas van de camera. Vervolgens trok ze haar truitje nog wat strakker zodat haar trotse borstpartij nog duidelijker in beeld zou komen. Een beetje nervositeit was haar wel aan te zien. In haar carrière had ze wel meer grote gebeurtenissen mogen verslaan. De intocht van de koningin in Lutjebroek, de onthulling van de buitenissige dienstreis van burgemeester Spoorstra in Appelscha. Maar dit was toch echt andere koek. Ronald, chef redactie, had haar vooral op het lijf gedrukt om haast te maken. Op deze ‘scoop’ zat heel Nederland te wachten. NOS, RTL en SBS waren al onderweg. De tijd dat hun sterreporters nodig hadden om uit hun Amsterdams bed te komen, was de voorsprong van Den Haag Infokanaal. Vragen komen later wel. En juist het feit dat ze veel vragen had, maakte Claire nerveus. Hè, nu begon haar vervelende zenuwtic weer op te spelen; haar linkerwenkbrauw maakte af en toe een ongecontroleerde beweging. Drie maanden tweewekelijks de training ‘Ratten en angsthazen voor de camera’ gevolgd en nog geen profijt! Maar vooruit, zoals ze geleerd had, haalde ze diep adem. ‘Voel de aarde onder je voetzolen, en voel hoe je adem, rustig en als vanzelf daarheen beweegt en helemaal in balans als vanzelf weer terugkomt. Maak contact met je zonnevlechtchakra.’ Zucht... ‘Kunnen we Sjors?’ Sjors, de cameraman, knikte. Hij had vaker met Claire gewerkt. Elk ander gebaar zou fout zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij haar een provinciaalse verlegenheidsblos had bezorgd om die vervolgens in de kleurcorrectie te moeten wegwerken. ‘Vier, drie, twee, een.... Actie, camera loopt!’ Strak staarde Claire nu het publiek voor de tv aan. Nu de camera liep was haar nervositeit verdwenen en met professionele stem, waaruit toch een groot inlevingsvermogen bleek, zei ze: ‘Zojuist is bekend geworden dat de hoed van Jan Doedel is weggewaaid...’

Het zal ongeveer als volgt gegaan zijn. Enkele luttele uren voordat Claire het nieuws wereldkundig maakte en de Ananasstraat voor altijd op de kaart zou zetten, speelde de wind tikkertje met de stad. De bomen die hun herfstblad tot dan toe angstvallig hadden weten vast te houden, werden één voor één geraakt. Lijdzaam moesten ze toezien hoe hun bladeren wiegend naar de kille stoeptegels werden geblazen. Plagerig bracht de wind enkele fietsers die zich nog op straat hadden gewaagd, in ademnood om ze enkele tellen later weer los te laten. Zij zocht zich een weg door de stad, wrong zich tussen de portiekwoningen aan het Perzikplein, verhief zich boven de Sinaasappelstraat en dook langs de flats aan de Ananasstraat. Daar vond zij haar onwillig slachtoffer Jan Doedel, juist op de terugweg van zijn werk als Eerste Factuurcontroleur Binnenland bij een niet nader te noemen bank- en verzekeringsconcern. Genadeloos liftte de wind de innig met Jan Doedel verstrengelde, haast vergroeide hoed van het hoofd. In een poging terug te nemen wat van hem was, zette hij de achtervolging in. Deze moest hij echter staken toen hij struikelde over een losliggende stoeptegel, waarna de hoed uit het zicht verdween.

De onfortuinlijke actie werd gevolgd door Roef Noorderligt vanuit zijn zilvergrijze Nissan Sunny. Met zijn met een 300 mm 16 px Telescooplens uitgeruste Canon 800 D egx-fotocamera, loste hij een spervuur van foto’s op de arme Jan af. De scherpstelling moest wel te lijden hebben onder de sigarettenwalm in de Nissan, waarachter Roef zich onzichtbaar waande. Dit was één van die zeldzame momenten in zijn werk waarbij zijn bloeddruk steeg en zijn tong met een sliertje speeksel uit de met vet en paprikapoeder bedekte lippen glipte. Zo had hij zich het detectivewerk voorgesteld. Toen de Jan-nu-zonder-hoed onverrichter zake zijn flat binnentrad, griste een tevreden Roef, tussen de lege chips- en Zonnatura natuurlijke Yoghurtdrinkverpakkingen, naar zijn telefoon, een bakbeest uit de tijdperk voor de uitvinding van de sms. Maar ze had hem met haar oerdegelijke haast Oost-Duitse makelaardij nog nooit in de steekgelaten. Tot dan toe was Roef zich nog volledig onbewust van de impact van wat hij zojuist gezien had.

Vijf kilometer verderop harmonieerde in Hotel des Indes de salonmuziek van viool, cello en piano met klassiekers als Ewige Liebe en Salut d’Amour met de op gedempte toon gevoerde conversaties. Af en toe onderbroken door een ietwat storend lachsalvo van een ongetwijfeld Amerikaans gezelschap dat aan een tafel aan het uiteinde van de zaal zat. De temperatuur in Des Indes was als van een bejaardentehuis met Kerstmis. Op deze historische plaats waren sinds 1881 vele beroemdheden ontvangen, die genoten van het lekkerste des levens. Obers zwierden luchtig langs de met damast gedekte tafels. Het tafelzilver, de kristallen glazen en de kroonluchters schitterden om het even.

Jacques J. de la Montaigne (eigenlijk Jan van de Berg) was erg ingenomen met zichzelf. Jacques was als zelfbenoemd public relations-goeroe, berucht omdat hij altijd in de schaduw van de media opereerde. Zijn fijngeslepen voelsprieten voor publiciteit en het vermogen om altijd zijn zin door te drijven, hadden hem bepaald geen windeieren gelegd. Jaguar, pied à terre in Blaricum, etage in grachtengordel. ‘Om in luchtbellen te kunnen denken, moest je ballonnen leren blazen,’ zei hij altijd. Het betekent niets, maar hij was er wel groot mee geworden. Nu stond zijn nieuwe campagne op het punt gelanceerd te worden. Nog even en de naam Jan Doedel zou op ieders tong liggen.

En nu zat hij dan ook nog eens tegenover Lola Vampirosa. De natte droom van iedere man. De actrice die zich langs broeierige hotelkamers naar boven had gewerkt tot een actrice waar regisserend Nederland niet meer omheen kon. Naast haar naar voren springende kwaliteiten, bleek zij ook gevoel voor dramatiek te bezitten en bleek zich staande te kunnen houden in serieuze rollen. Hoewel zij door heel het land (althans het mannelijk deel ervan) op handen gedragen werd, had zij door haar achtergrond nooit toegang kunnen krijgen tot de ‘Beau Monde’ van cultuurminnend Nederland. Zij hoopte dat Jacques haar toegangskaartje zou zijn. En dus zat zij nu tegenover hem in de overweldigende grandeur van het Des Indes. Vampirosa die onuitwisbare lipstickafdrukken op het kristal kleurde. Vampirosa die erotisch haar kreeft uitlebberde.

Hoewel hun samenkomst geen enkel verband met Jan Doedel kende, maakte de gedachte dat zij misschien een rol in de campagne zou kunnen vervullen Jacques plotseling opgewonden. Het idee dat Vampirosa bereikbaar was voor iedere Jan Doedel was de kers op de taart. Maar hoe legde hij dit er niet duimendik bovenop? Toch had hij er alle vertrouwen in dat hem dit ging lukken. Jacques lukte alles op het gebied van Personality Branding (hoe breng je afgeserveerde kneuzen als warme kroketten over de toonbank). Wie mensen kan bespelen, beheerst de wereld. Wie meer mensen kan bespelen beheerst de wereld meer. Daarvoor was het nodig om in te prikken op de kleine dingen die het succes bepaalden. Het vlindereffect. De vleugelslag van een vlinder, kan door een onnavolgbare keten van oorzaak en gevolg een storm op een ander continent ontketenen. In een niet te beheersen chaos worden feit en fictie vermengd. Slechts degene die zich in het middelpunt van de storm bevindt, houdt stand. En daarbij draaide alles om details. Hoge ogen had hij gegooid met zijn idee om een onbetekende politicus aan de waterstofperoxide te brengen. Geniale afleidingsmanoeuvre voor een gebrek aan inhoud. Een nieuwslezer had hij leren stotteren. Het ontberen van journalistieke kwaliteiten gecompenseerd door plaatsvervangende schaamte. Een uitgerangeerde B-zangeres stimuleerde als jurypanellid in een landelijke talentenjacht de verkoop van incontinentiemiddelen. Met haar optreden wist zij een geheel nieuwe doelgroep aan zich te binden. Volgens sommigen had hij zwarte Piet aan Sinterklaas gekoppeld, maar daar wilde hij zelf geen uitspraak over doen.

Het ensemble zette een tango in. Vampirosa liet schijnbaar achteloos haar hoge hak over zijn Van Bommelschoen glijden. En terwijl haar vinger langs haar lip streek en met een blik die door een tolk, met ogen van -8, op maar één manier vertaald kon worden, lispelde ze ‘Oeps, hi hi.’ Op dat moment klonk de Superman titelsong. Zelfs de Amerikanen keken verschrikt op. Met de bekende vanzelfsprekendheid van iemand die het zich kon veroorloven, nam Jacques op. Zijn gêne kon hij verbergen. Het moment waarop Roef belde kwam niet bepaald gelegen. Maar de intonatie waarop Roef lijzig erop aandrong om niet meteen op te hangen, verraadde dat er iets mis was. Jan Doedel kaal? Kaal? De neuronen in zijn hersenen leken de axonen niet meer te kunnen vinden. Combinaties van waarschijnlijkheden flitsten door zijn hoofd. Het balletje op de roulettetafel waarop Jacques speelde rolde dit keer niet zijn kant op, maar was als een sneeuwbal die steeds sneller de gletsjer afrollend, zijn kant opkwam. Details, Details daar ging het hem om. En dan hield hij niet van dit soort onaangekondigde verrassingen. Hij zat op de stoel van de regisseur, de dirigent van het orkest, de poppenspeler met de mensheid in de hand. De wereld regeren is haar controleren. In die wereld paste geen kale Jan Doedel. Een kale Jan Doedel had een identificatiefactor van 0,7 op een schaal van 5. Dat betekende dat het Nederlands publiek zich niet zonder meer met Doedel kon identificeren. Geen voorbeeldige buurman, geen Amerfoortse schoonzoon. Al was 0,7 niet eens zo heel laag; voor het slagen van de campagne ging hij uit van een identificatiefactor van 4. Dat is 600% zo veel! Niet dat kale mensen minder zijn, maar voor deze campagne mochten ze worden afgeschoten. Regeren is controleren. Controleren is regeren. Details, details daar ging het om. Bleek borg hij de telefoon in zijn jacquet op. Vampiros’s plaatsvervangende schaamte voor een telefoongesprek, juist op deze plek, juist op deze tijd, had plaats gemaakt een woede die uit haar ogen stoomde. Hels, en waar elk moment drietanden uit konden schieten. Nog nooit, zelfs niet in haar vroege films, had ze zich zo naakt gevoeld. Toch had ze zichzelf weer in de hand toen ze als volleerd actrice vroeg: ‘Is er iets?’ ‘Ik moet nu weg...’ antwoordde Jacques bleek.

Het zal geen nieuws zijn dat op die dag in de Trèveszaal op het Binnenhof de voltallige Ministerraad bijeen was voor een ingelaste spoedvergadering over een mogelijke inval in Tadzjikistan. De sfeer was bedrukt. Niet zozeer door het onderwerp, als wel doordat de meeste ministers hun avondlijke borrelactiviteiten hadden moeten afzeggen. De minister van Onderwijs peuterde met een potlood in zijn oor. Economische Zaken en Landbouw speelden onder een hoedje heimelijk boter-kaas-en-eieren. De zaal was warm en de lucht als altijd bedompt, omdat het uit staatsveiligheidsoverwegingen niet was toegestaan de ramen open te zetten.

In deze ongeïnspireerde omgeving, was het aan de minister van Defensie, die toch al niet als snedig bekend stond, de taak om alle handen op elkaar te krijgen. Als steun in de rug hadden zijn generaals voor hem een Powerpointpresentatie in elkaar geknutseld. ‘Tadzjikistan vormt een belangrijk veiligheidsrisico voor de Nederlandse staat’, zo las hij op. ‘Het heeft bergen, waar terroristen zich kunnen verschuilen.’ ‘Zullen we dan ook Oostenrijk binnenvallen?’ ginnegapte de minister van Ruimtelijke Ordening. ‘Orde, orde!’ hamerde de minister-president. ‘Als we zo gaan beginnen, kan het nog wel eens een latertje worden...’ Dit was voldoende. ‘Daarnaast is Tadjzikistan islamitisch,’ vervolgde Defensie.

Op één na knikten alle ministers instemmend. De minister van Defensie keek de grote tafel rond. De manier waarop hij één voor één zijn collega’s in ’t vizier nam, langzaam met zijn vingers door zijn stoppelbaard strijkend, gaf aan dat hij voor zichzelf al rekende op de overwinning. ‘Zijn er nog vragen?’

Tegen de verwachting in, nam de minister van Sociale Zaken het woord: ‘Is zo’n missie niet gevaarlijk?’ Defensie schraapte de keel. ‘Uhm, de Amerikanen hebben ons een gebied toegewezen waar enkel nog vrouwen en kinderen wonen. Met ons modernste materieel denken we de bevolking de baas te kunnen. Het wordt een echte opbouwmissie. We nemen alles mee waar nu gebrek aan is: tenten, voedsel, medicijnen en maandverband.’ ‘Wat zijn de vergeldingsacties van de Amerikanen als we deze missie niet zouden ondersteunen?’ Weer die vervelende man van Sociale Zaken. De irritatie over diens geldingsdrang begon ook op te spelen bij de overige ministers. ‘Dan trekken ze Mc Donald’s terug uit ons land!’ meesmuilde Economische Zaken. ‘Maar dat kunnen ze niet maken,’ riep de irritante factor uit, nu een beetje wit op de bips. ‘De toegenomen levensverwachting, kunnen we helemaal niet financieren...’ ‘Een bedreiging voor de chemische industrie’, ging Economisch Zaken daaroverheen.’ ‘Onderschat het het educatieve karakter van hun placemats niet,’ haakte Onderwijs aan.

De discussie dreigde te ontsporen. ‘Orde, orde, orde,’ sloeg de premier in ferme klappen op de tafel. ‘Wie nu niet stil is, gaat eruit!’ ‘Zo ver wilden de Amerikanen inderdaad niet gaan, meneer de voorzitter,’ hervatte de minister van Defensie. ‘Onze bondgenoten hebben daarentegen wel gedreigd dat...’ Zijn woorden werden ruw onderbroken door het openslaan van de 18e Eeuwse Franse stijldeuren van de Trèveszaal. De binnenkomende bode reikte zonder woorden de minister-president een briefje aan. Voor de omstanders was alleen het logo van de Rijksoverheid in de linkerbovenhoek te herkennen. De in parmantig handschrift geschreven tekst, die op het lichte papier zacht doordrukte, konden de ministers helaas niet lezen.

Het gezicht van de premier verstrakte. Hij gaf het papier terug aan de bode, stond met zijn gezicht in de plooi langzaam op en trok met een stevige ruk zijn colbert goed. Met een knik naar de overige ministers, sprak hij de nu legendarische woorden: ‘Het landsbelang roept, ik moet u verlaten. Wij zullen de beraadslaging vervolgen als het moment dit toelaat.’ Toen verliet hij de zaal, de overige ministers druk speculerend achterlatend.

Jacques de la Montaigne stond al te wachten. De minister-president vond het ongepast dat hij zomaar het Torentje was binnengelaten, zonder dat de premier eerst gelegenheid had gekregen op de verhoging achter het bureau plaats te nemen. In lange striemen gleden de regendruppels van de leren Mart Visser jas van Jacques J. de Montaigne. Ze lieten vlekken donker als bloed op het rode tapijt achter. Zijn ‘enVolumizing gel’ had de grip op zijn goed gemodelleerde kapsel volledig opgegeven. Zoals hij daar stond leek hij net een schooljongetje dat bij de conciërge voor het te laat binnenkomen een briefje moest ophalen. Deze pose duurde echter maar even. Zodra hij de premier in beeld kreeg, leek hij zijn zelfverzekerdheid te hebben herwonnen.

‘Ha Erik-Jan, goed dat je de vergadering voor me wilde onderbreken. Ik moest het je zeggen. Het kan niet anders... Er lijkt iets fout te gaan met onze strategie.’ Volgens één van Jacques’ eigen stellingen volgt slecht nieuws altijd goed nieuws, maar goed nieuws niet altijd slecht nieuws. Dus het was beter om maar in een vroeg stadium met slecht nieuws voor de dag te komen. De priemende ogen van de premier boorden zich even in de kijkers van Jacques om de ernst van de situatie in te schatten. Hoewel het maagzuur hevige pogingen deed om zijn slokdarm op honderd plaatsen tegelijk te perforeren wist Jacques de blik uiterlijk onbewogen te pareren. De minister-president was aan zet.

‘Mag ik u er even op wijze dat waar u over “onze” strategie spreekt, u deze geheel op uzelf dient te betrekken voor zover ik niets anders gezegd heb!’ sprak deze. ‘Met de verkiezingen voor de deur kunnen wij ons, en dan bedoel ik ons niet in overdrachtelijke zin, geen fouten permitteren. Fouten worden de facto altijd gemaakt door degene die zich niet bewust is van de verantwoordelijkheid. Daar ik verantwoordelijk ben voor mijn herverkiezing kan ik dus per definitie geen fouten maken. Dat betekent dat ik er zorg voor zal dragen dat u de volledige, maar dan bedoel ik ook de volledige, consequenties zult dragen voor welke onvolkomenheid ook. Ik ben geen partij.’

Hier was Jacques al bang voor. ‘U hebt een punt. Maar stop even met die lange zinnen. En luister... Morgen is het D-day, Doedel-dag. Ik zal het nog één keer samenvatten. Morgen ziet heel Nederland prime time op Shownieuws hoe je na 50 jaar herenigd wordt met je enige broer. Meteen daarna is de broer het hebbedingetje geworden voor elk serieus te nemen actualiteitenprogramma, talkshow of spelletjesprogramma. En wat zal blijken? Broerlief, zo van de straat geplukt, voelt zich helemaal thuis in het verkiezingsprogramma van zijn grote broer! Nietszeggend en o zo middelmatig. Miljoenen mannen hebben we onder de loep gelegd. Scans gedaan, doopcelen opgelicht, internet afgestruind, sleutelfiguren benaderd, enquêtes doorplozen, statistici gegijzeld, klantcontactgegevens gecontracteerd, opiniepeilers gepeild, en dan is nog maar het begin. Alles om de ideale man van het midden te vinden. En we hebben hem gevonden! De man die samen met jou alles kan. Het voorbeeldige voorbeeldfiguur. De vriend van iedereen, en dan is dan zomaar familie van je! Het gedroomde duo! Nederland zal jullie in zijn armen sluiten! Weet je het nog? En wat hebben we moeten doen om die man van jou inderdaad familie te laten zijn? Niets dan de werkelijkheid een handje helpen. We geven haar net dat zetje in de rug, dat ze nodig heeft. De brave redactie van dat tuttige maar o zo degelijke kijkcijferkanon “Shownieuws” heeft van ons slechts een paar aanwijzinkjes gekregen. Het overige speurwerk in het door ons “belangeloos” beschikbaar gestelde materiaal hebben ze helemaal zelf verricht. Het was niet altijd goedkoop, maar kijk eens wat voor prachtverhaal er nu ligt! Wie wil de waarheid weten, als de werkelijkheid een sprookje is? En natuurlijk hadden ze best verder kunnen kijken? Maar wie wil dat? Het verhaal is er. Jan Doedel is er, en straks zal ook de nieuwe Jan Doedel er altijd al geweest zijn! Jan zal blij zijn met jou als broer! In de publiciteit geldt: “hoe wijder de rivier, hoe minder bronnen er nodig zijn”...’
– ‘Ja daar hebben we het vaker over gehad! Welke rivier liep over om mij nu uit de Ministerraad te storen, als u me toestaat u in uw zelfgekozen terminologie te parafraseren?’ zei de Minister-president kordaat. ‘Mag ik u vragen uw punt te maken?’
– ‘Ok, zoals ik al veel eerder zei: er gaat iets mis.’ Zelfs voor een alwetende verteller is het onmogelijk om in het hoofd van de minister-president te kijken. Maar het was waarschijnlijk de combinatie van een meer dan gretige oppositie en koele politieke barometer-temperaturen, die hem deed zeggen:
– ‘Is het reden om de campagne terug te draaien?’
– ‘Dat kan onmogelijk!’ zei een gretige Jacques. ‘Het point of no return ligt al hemelver achter ons! De cameraploeg van “Shownieuws” is ingelicht dat de hereniging met uw broer morgenmiddag plaats vindt bij de feestelijke uitreiking door u van de “Werknemer van de maand”-oorkonde aan Jan Doedel Alle andere media zijn getipt dat er daar iets bijzonders staat te gebeuren. Doen we niets, dan kun je volgende keer linten gaan doorknippen bij de vernieuwde badkamer van Jan Jansen. We hebben zendtijd ingekocht bij verschillende huis, tuin- en keukenprogramma’s. Of wil je liever komen vertellen hoe je de biefstuk met gekookte aardappeltjes en erwtjes en worteltjes bereid? En denk aan het geld! Met geld kunnen we de ratten een andere kant opjagen. Maar ik wil je er wel op wijze dat ons budget nu bijna op is. Ik kon nog nauwelijks mijn eigen rekening betalen en vanochtend heb ik de laatste drukproef goedgekeurd. Zware drukpersen zwoegen nu op een oneindige stroom Doedel-campagneposters...’
– ‘Maar wat is er dan aan de hand? Wat gaat er mis?’ riep de minister-president bijzonder on-minister-presidentieel uit. Jacques de la Montaigne nam een diepe zucht en zei:
– ‘Kaal! Jan Doedel is kaal!’

De minister-president gebaarde discreet naar de nog altijd stoïcijns voor zich uitkijkende bode dat het tijd werd om de beveiliging in te schakelen, en wilde zich omdraaien...

‘Wacht nou! Ik zeg je: dat is niet goed. De mensen willen geen kale Jan Doedel. Jan Doedel moet beminnelijk zijn. Ik heb op de foto mijn vingers op zijn hoed gelegd en dan zie je dat zijn kaaklijn te strak is, zijn kin te geprononceerd, zijn neus te recht, zijn ogen te fel. De hoed verzacht dit. Zorgt voor de warme tint op de tv-toestellen van de mensen. Het geef hem iets gedistingeerds. Iets dat hem naast u kan plaatsen. Op elke castingfoto staat die man met een hoed op! Een handelsmerk dat zweemt met de nostalgie van de vorige eeuw. De verzekeringsman die je alles in vertrouwen kan geven. De identificatiefactor... ach, laat maar. Dat mag niet wegvallen, dat kost kijkers! En daarmee stemmen. Publiciteit staat of valt met de aandacht voor details. Veeg de losse kiezels weg voordat je langs de rand van de afgrond wil lopen! Vertrouw me, ik heb ervaring!’

De minister-president woog de alternatieven af. Enerzijds waren de argumenten van De la Montaigne natuurlijk volkomen belachelijk, anderzijds als deze campagne mislukte dan zou dat hem, de minister-president, wel in een bijzonder lastig parket brengen. In zijn politieke wijsheid besloot hij zijn partijpolitieke kroonprins, de Limburger Jos Stevens, tevens minister van Defensie, een rol in het gebeuren te geven. Als hij zou vallen, dan kon hij in ieder geval eerst nog een trap naar beneden geven. Een groot man heeft schouders nodig, die hem dragen.

Vandaar dat de wachtende ministersploeg door de bode werd verrast, en er nog één persoon middenin de bespreking over de inval in Tadzjikistan apart werd genomen. De overige ministers speculeerden er weer lustig op los.

‘Dus als ik het goed begrijp,’ probeerde de minister van Defensie verschrikt, ‘dreigt de herverkiezing van de partij in gevaar te komen? Dat zou een ramp zijn! De stabiliteit van het land is in het geding!’ ‘Ik vrees dat dat de juiste conclusie is,’ zei de minister-president. ‘Wij vertegenwoordigen het belang van het land. En dus is alles wat in ons belang is, in het belang van het land. Het landsbelang staat op het spel. Ik vind dat we moeten ingrijpen, anders zullen de toekomstige generaties ons nooit kunnen vergeven!’ ‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ bracht de minister van Defensie in. En daarmee was de discussie gesloten.

In zijn zilvergrijze Nissan Sunny zat Roef Noorderligt de Speurdersrubriek in de Telegraaf door te nemen. Hij was al langer op zoek naar een nieuwe auto. In ieder geval een sportief model. De gage van deze opdracht bracht zijn wensdroom weer een spoilertje dichterbij. Nu Doedel binnen was, zat zijn dagtaak er praktisch op. Hij hoefde alleen nog maar te wachten tot het licht van Doedels flat, een-hoog derde links, zou doven. Volgens zijn eerdere rapporten zou dat stipt om 22.00 uur zijn. Toen hij juist weer een nieuwe sigaret wilde opsteken en het pakje onder de Sportlife strips en verschimmelde boterhamzakjes niet kon vinden, viel zijn aandacht op een Volvo die hij eerst niet had opgemerkt. De wagen stond in de schaduw van de lantaarnpaal voor de flat van Doedel. De opvallend onopvallende auto leek te worden bemand door twee figuren met hoekige gezichten en kort stekeltjeshaar. Er zat weinig beweging in de mannen. ‘Verdomd,’ dacht Roef, ‘politie!’ (of geheim agenten, dat was hem om het even). Hij wist niet hoe lang ze daar al stonden. Iets in hem zei dat het nog niet zo heel lang kon zijn, want ze waren nog niet versteend.

De man in de bijrijderstoel bracht langzaam iets, naar wat Roef vermoedde een zender moest zijn, naar zijn mond. Met de hand waarmee Roef net nog naar zijn sigaretten aan het grissen was, zocht hij nu de instelknop van zijn scanner op. Zolang het nieuwe communicatiesysteem van de politie nog niet werkte kon hij hiermee de ouderwets betrouwbare politiezender ontvangen. Natuurlijk wilde de scanner niet meewerken. Hij gaf een forse beuk tegen het apparaat en na nog een klap werd een zacht geruis hoorbaar. ‘Trrrffff trfff biep biep, trfff code Doedel biep biep trff brengt biep land in gevaar brrf biep biep opdracht rechtstreeks minister-president biep biep voorzichtig roger over.’ Woest sloeg Noorderligt op zijn stuur. Dat moest hem weer overkomen! Dacht hij een saaie burgervader te volgen, bleek het een of andere geflipte topcrimineel te zijn. Als hij dat had geweten, dan hadden ze hem daar wel meer voor mogen betalen! Alsof zijn levensverzekering niets kostte! En die mooie meneer Montaigne maar knikken toen hij hem net aan de lijn had. ‘Kaal? Is hij Kaal? Blijf hem vooral in de gaten houden!’ Makkelijk gezegd. Montaigne kende die vent vast alleen van de opsporingsberichten en intussen lag lieve Roef hier in de vuurlinie. Maar dat zou toch zeker niet! Barsten kon Montaigne met die opdracht. Barsten! Als hij een echte James Bond zocht, had hij die maar in moeten huren, maar niet iemand die vooral in de echtscheidingen zit.

Toen Roef Noorderligt even later de deur van Wilhelmina’s opensloeg zat Herman Ypkema aan de bar. Herman staarde naar de schittering van de kolossale bar die een plekje gevonden had tussen modieuze dameslikeuren. Behalve de bokaal herinnerde nog een vergeeld krantenartikel aan de bodybuilders carrière van Jimmy, de barman. Inmiddels was Jimmy’s zorgvuldig opgebouwde spiermassa afgedaald naar zijn pompeuze buik die alleen nog door diverse onderkinnen opgehaald kon worden. Met een licht gevoel van melancholie dacht Herman aan de tijd dat Wilhelmina’s nog gewoon ‘Bij Willy om de hoek’ heette en dat de bar, die met zijn pisgele lichten leek te zijn overgewaaid uit een kermiscarrousel nog gewoon van hout was. Alleen de gokkasten waren gebleven. Hermans vrienden waren één voor één weggegaan: de serieuze journalistiek in, op jacht naar primeurs en zogenaamd schokkende onthullingen. Herman wist wel beter. Herman had ook ooit eens die kans gekregen, maar Herman... Hij dronk zijn bier leeg, bestelde er nog één en nam een flinke teug. De openslaande deur hoorde hij niet.

Roef was nog nooit in Wilhelmina’s geweest. Even knepen al zijn zintuigen samen, zijn bril besloeg, zware shagwolken sloegen op zijn longen en in zijn neus prikkelde de geur van verschraald bier. Noorderligt had een moment nodig om zich te heroriënteren. Voor hem stond een grote leestafel met daarop wat opiniebladen. Ongeopend, want opinie was er genoeg in deze zaal. Snel liet hij zijn geoefende blik over de ruimte gaan. De deuren achter in de zaal sloegen naar buiten open en bij het binnenkomen had hij al een glascontainer voor de deur zien staan. Dat duidde erop dat vanuit de keuken geen directe uitgang naar buiten was. Er was slechts een vluchtweg en dat was deze. Beroepsdeformatie. Aan de bar hingen twee groepen. Een groep makelaars, te oordelen naar hun protserige maatkostuums, hun strak geplombeerde haren met een her en der verdwaalde zonnebril. En een groep met spijkerbroeken en vlotte blazers onder hun leren jasjes. Mogelijk de journalisten, naar wie hij op zoek was.

Aan de met plastic elementen verrijkte houten bar, ontwaarde Roef een zonderling persoon in een verlopen windjack. Naast de groep met de leren jasjes. Noorderligt besloot op deze persoon af te stappen. Hij liep daarbij bijna tegen de barman op (de missing link in het geheel), die juist vanuit de keuken met een enorme portie Hollandse snackmix langs wilde gaan. Voordat Noorderligt de lege kruk naast de zonderling innam maakte hij nog even een inschatting. De man leek op te gaan in het gesprek van het groepje naast hem maar wilde daar ook weer geen deel van uitmaken. De pen uit zijn borstzakje, de slordig gepoetste schoenen, en de schoudertas met daarop het ANP-logo maakten Roef één ding duidelijk. Dit was een man van het ANP. Roef schoof de barkruk dichterbij. Hij staarde even naar de brandplekken op het blauwe tapijt en vroeg op de man af: ‘Zo jij werkt bij het ANP?’ Herman Ypkema schrok op van zijn halfvolle of halflege glasbier (halfleeg zo schatte Roef in) en knikte. ‘Mooi,’ zei Roef, ‘kun je mij vast wel vertellen waar de echte journalisten zitten!’

Ypkema verstijfde. Weer was hij even dat jongetje dat met de gymnastieklessen altijd als laatste gekozen werd. Wanneer kreeg hij eens als eerste het grote stuk vlees toegeworpen, in plaats van alleen de botjes te mogen afkluiven? Wanneer... Nog voor hij deze gedachte had kunnen afmaken, draaiden één van de mannen achter hem zich om en tikte Noorderligt aan. ‘Kijk eens aan, ik ben van de wakkerste krant van Nederland,’ zei hij met een fitheid die Ypkema hem nooit zou kunnen nadoen. Potverdorie, dacht hij, ben ik alweer niet snel genoeg. Noorderligt leek hem inderdaad alweer vergeten, want hij draaide zijn rug naar hem toe en ging op in het groepje mannen met de leren jassen, waar de wakkere journalist deel van uitmaakte. Het groepje hing gretig aan zijn lippen. De uitverkoop van damesschoenen leek te zijn begonnen. Roef deed hun het hele verhaal uit de doeken, hoe hij, Roef Noorderligt, met gevaar voor eigen leven de topcrimineel had herkend toen zijn dekmantel, de hoed, afwaaide. Waarschijnlijk ging het om een terrorist die een aanslag plande, de hele buurt wemelde namelijk van de geheim agenten die hem omzichtig in de gaten hielden. Ypkema luisterde mee, maar hoefde de rest van het verhaal niet meer te horen. Hij had genoeg gehoord en hoefde alleen nog maar met de Noorderzon te vertrekken. Als hij nu als eerste wegging had hij eindelijk voor het eerst in zijn loopbaan zelf nieuws gemaakt.

Maar Ypkema was ook een voorzichtig man. Gelukkig kon hij het hele verhaal verifiëren bij een aantal ‘kennissen’. Allereerst was daar de hoofdcommissaris, die vertelde dat hij over de zaak Doedel geen mededelingen mocht doen. Dat zei natuurlijk al veel. Vervolgens was daar een bevriende bode op het Binnenhof, die bevestigde dat de minister-president en de minister van Defensie uit een belangrijk overleg waren geroepen en dat daarbij ook de naam Doedel gevallen was. Tevreden en met een gerust hart zette Ypkema zijn bericht op de ANP-telex naar alle nieuwsredacties in de wereld. Hij had nieuws!

Met gierende banden scheurde even later een bestelbus met daarin Sjors en Claire van Den Haag Infokanaal richting de Ananasstraat. Hun chef Ronald was het ANP eeuwig dankbaar. Ruim voordat de andere zenders de Ananasstraat hadden kunnen vinden in het opgebroken Den Haag, zou Claire een nationale bekendheid zijn.

Terwijl Claire en Sjors de stoplichten negeerden, liet mevrouw Hekkeling haar Ierse Setter, Snoesje uit in het Aardbeienplantsoen. Mevrouw Hekkeling was ontsteld toen zij in de bosjes op het Aardbeienplantsoen een appelkroostje ontwaarde. Wat moest dat worden met de buurt als mensen nu ook al hun afval op straat deponeerden? En kijk, een eindje verder lag zelfs een hoed. Snoesje had de hoed inmiddels ook ontdekt, trok het vrouwtje hard hijgend erheen en begon het nieuwe spelendingetje gretig te verscheuren. ‘Stop, Snoesje, Stop! Houd op! Houd op!’ Snoesje luisterde wel, maar niet nadat hij over de overblijfselen een zegenende plas had gedaan. Daarmee de eeuwige verdwijning van Bewijsstuk A in de Doedel-affaire bevestigend.

Claire en Sjors arriveerden al eersten in de Ananasstraat. Het probleem van lokale zenders is dat ze nauwelijks bekeken worden. Hun programma’s staan niet in de tv-gids. Hun presentatoren hebben geen bekende gezichten. Het accent wordt niet ondertiteld. De programma’s worden gemaakt door toegewijde mensen die heel hun ziel en zaligheid in hun werk leggen. Daarom is het des te vervelender dat hun inzet verloren gaat in de desinteresse van het kijkerspubliek. Natuurlijk hebben zij ’s middags wel een doelgroep in de bejaardentehuizen en verplegingsinstellingen in het land, maar dat is voor een nieuwsfeit als de verdwijning van de hoed van Jan Doedel natuurlijk nauwelijks relevant. Blijft over het publiek dat aan het eind van de avond, zappend door hun duizend-en-één-zender pakket de barrière van schaars geklede dames heeft weten te overwinnen.

Een van die nachtkijkers was Jacques J. de la Montaigne. Hij lag weggezakt op Afrikaanse Ganzenverendons op het kolossale bed van de zogenaamde ‘Love Suite’ van Hotel des Indes (al werd die naam van kamer 14 natuurlijk slechts zacht fluisterend door het personeel in de mond genomen). Behalve het extra grote bed, de jacuzzi, de engeltjes op het plafond en de grote spiegel aan het hoofdeinde, was deze kamer bijzonder omdat het de enige kamer in het hotel die ook op verzoek per dagdeel was te reserveren. Jacques wachtte totdat Lola Vampirosa zich had opgefrist. Afgaand op de kleding die ze droeg, had dit niet zo heel lang hoeven duren, dus hij was erg benieuwd waar zij mee voor de nacht zou komen. Zo lag hij al zappend op het bed, op zoek naar het betaalkanaal.

Vampirosa was tevreden toen zij de badkamer uitkronkelde, gehuld of liever gestrikt, in een op maat gemaakt Marlies Dekkers setje. Jacques zat immers met wijd open mond op bed. Helaas voor haar was dit niet vanwege het knoopwerk van Marlies, maar doordat zojuist de naam Jan Doedel op tv gepasseerd was. Jacques sprong op, wilde zijn broek aantrekken, vergiste zich in de juiste broekspijp, viel bijna om en zei: ‘Ik moet even weg,’ Lola Vampirosa in de deuropening achterlatend. ‘Man van de verkeerde kant,’ of iets van die strekking siste ze hem na...

De premier keek vanachter zijn bureau vreemd op, toen hij een verwilderde Jacques het Torentje zag binnenstormen. Zijn overhemd fout geknoopt en gulp open. Weer had de minister-president de vergadering moeten onderbreken. De vraag of Nederland Tadzjikistan moest binnenvallen was nog altijd niet beantwoord en spitste zich toe op de vraag of de Tadzjieken voor hun gevallenen al dan niet bereid waren Nederlandse bloemen aan te kopen. Jacques hijgde nog na en de minister-president vond dat zijn adem naar één-dags-kwartelkuikens in knoflooksaus stonk. Toch had Jacques hem snel genoeg uitgelegd hoe precair de situatie was. Om zich gedekt te voelen liet onze minister-president weer de minister van Defensie aanrukken. We luisteren even met Jacques mee: ‘Jan Doedel is onze Jan niet meer. Op tv wordt hij uitgemaakt voor terrorist. Als zoiets eenmaal op tv is geweest, kun je er donder op zeggen dat de andere media niet achterblijven. Het is als een uitbarstende vulkaan. De druk eronder is niet te houden en spoedig zit alles onder vuur en as. Nu al schreeuwt de bevolking om actie. Niets doen is zelfmoord. Maar dit is ook het moment dat je kunt laten zien: hier staat een leider, een man met daadkracht, een man die ons onze veiligheid heeft teruggegeven, die het op durft te nemen tegen het kwaad.’
– ‘Genoeg, genoeg...’ gebaarde de minister-president. ‘Hier herken ik mezelf wel in, maar hoe vetaalt zich dat in actie?’ Jacques J. bleef stil. Inhoud was nooit zo zijn ding.
– ‘Misschien kunnen we de straat versperren, hermetisch afsluiten en de Vruchtenbuurt tot een no-go-area uitroepen?’ opperde de minister van defensie.
– ‘Wekken we dan niet de indruk dat er werkelijk een gevaar bestaat?’
– ‘Als we nu eens de luchtmacht de flat laten bombarderen, hebben we én laten zien dat we terrorismebestrijding serieus nemen, én we zijn van Jan Doedelgedoe af.’
– ‘Wat als we dan de verkeerde flat bombarderen?’
– ‘Kan onze minister van Volkshuisvesting daar niets voor verzinnen?’
– ‘Wacht even,’ kwam Jacques tussenbeide, ‘als we het puur vanuit pr-standpunt bekijken, draven jullie een beetje door.’
– ‘Wat zijn dan de alternatieven?’
– ‘Dat weet ik zo een-twee-drie niet. Als die Jan Doedel maar niet zijn hoed verloren had, dan zaten we nu niet met zo’n probleem!’
– ‘Van wie kwam dat idee met die Jan Doedel?’ sneerde de minister van defensie.
– ‘En waar zat het lek?’ pareerde Jacques.
– ‘Heren, heren!’, greep de minister-president in. ‘We moeten in deze moeilijke tijden het hoofd koel houden. Laten we een extern onderzoeksbureau inschakelen.’

Dat vond iedereen een goed idee. En zo stond enkele minuten later de man, die die mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld op de speaker van de Torentjestelefoon. ‘Kunnen we Jan Doedel niet vragen om gewoon met ons mee te werken?’ vroeg de minister hem vertwijfeld.
– ‘De kans dat we hem nog kunnen bereiken is 1,4 %,’ antwoordde de man die de mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld en die nu op de speaker stond. ‘70% van de mensen opent namelijk na 20.00 uur de deur niet meer uit angst voor dieven of collectanten. Uit onderzoek is gebleken dat als hun voornaam Jan is en ze bovendien schoenmaat 42 hebben, dit percentage 98% is. De kans dat ze een 06-nummer hebben dat niet in de telefoongids vermeld staat is als hun lievelingsgerecht nasi is en ze een hekel hebben aan langharige bordercollies, zoals voor Jan Doedel opgaat, 99,9% . Dat maakt het vrijwel onmogelijk om hem vannacht nog te benaderen.’
– ‘Bestaat er een kans dat Jan Doedel misschien nog een andere hoed in huis heeft liggen,’ vroeg Jacques, enthousiast geworden door deze nieuw aangeboorde bron van kennis.
– ‘Interessante stelling,’ was het antwoord, ‘voorzover ik weet, is de kans dat hoeddragers nog een tweede hoed hebben nog nooit onderzocht. Maar dat weet ik niet zeker.’
– ‘Er is dus nog een kans!’ veerde Jacques J. op. De minister president was minder enthousiast:
– ‘Maar wat zou dat dan nog voor verschil maken? Doedel is onbruikbaar geworden in de campagne.’
– ‘Maar zien jullie dat dan niet? Als we het slim spelen heeft straks niemand het meer over Doedel als terrorist. Onze campagne kan gewoon worden voortgezet! Het effect zal des te groter zijn! De hoed wordt het middelpunt van onze nieuwe marketingmix. Met de hoed zit je goed! Stel je voor het rijtje van grote staatsmannen uit onze geschiedenis: de borstel van Kok, de glanzende schedel van Fortuijn, de Potterslag van Balkenende; allemaal successen in de evolutie. En dan nu onze herbenoemde premier!’
– ‘Ik geloof niet dat ik u hele maal volg...’
– ‘Snappen jullie het dan niet? Het is zo simpel. Als Doedel straks opendoet, zetten we het team van “Shownieuws” vooraan. En hier komt het... we zetten jou, als minister-president, leider van de natie, voorop met ook een hoed op!... Klaar!’
– ‘Klaar?’
– ‘Klaar! Let op: wie ziet er nog het verschil tussen nieuws en films? Niemand toch? Het publiek wil geen films die slecht aflopen. Het goede wint altijd van het kwade. Zo moet het in het nieuws ook. En we hebben hier een kaskraker met een plot uit de boekjes. De slechterik blijkt geen slechterik te zijn en wordt direct liefdevol opgenomen in de armen van zijn familie. De verloren broer keert terug. Gegarandeerd zakdoekenwerk! Ik heb een alternatief: zie je liever dat de leider van het volk publiekelijk op de knieën moet voor ene Jan Doedel? Omdat die Jan Doedel per ongeluk is aangezien voor staatsgevaarlijk element? Omdat per ongeluk de campagnestrategie van precies dezelfde minister-president is uitgelekt?’ De minister president moest onwillekeurig even slikken. ‘Het publiek slikt ons verhaal alleen,’ draafde Jacques door, ‘als ze het “live” met eigen ogen kunnen zien. Zonder woorden moet duidelijk zijn dat hier sprake is van twee juist verenigde broers en een afschuwelijk misverstand. Dus skip het lulverhaal dat we voor “Shownieuws” in gedachten hebben. Veel te lang! Het moet on-spot, voor het oog van de camera’ s, right-away, duidelijk zijn. Hier staan twee broers, na al die jaren herenigd, niks terrorisme! Eind goed, al goed, slotlied, aftiteling...’
– ‘Maar we lijken niet eens op elkaar!’, wierp de minister-president tegen.
– ‘Zorg er gewoon voor dat je een hoed op hebt’, ratelde Jacques.
– ‘En al wat je hoeft te zeggen is: “Mijn broer...” en je spreidt je armen. Wat is er in hemelsnaam nog meer voor nodig als je twee mannen met een hoed ziet? Alle verdere overeenkomsten zijn met zo’n kolossale puist op de kop toch verder overbodig? Is tegenwoordig het dragen van een hoed niet zo’n kwaal die alleen van vader op zoon, van broer tot broer, kan zijn overgeërfd? Twee hoeden, twee broers. Helemaal duidelijk. Nee, daar hoeven we ons geen zorgen over te maken. En zoals ik al zei, zou die hoed je ook in de verdere campagne prima staan!’
– ‘En als hij zijn hoed niet op heeft?’
– ‘Ja,’ antwoordde Jacques met tegenzin, ‘bij een Jan zonder hoed zijn we reddeloos verloren...’

In Wilhelmina’s gleed Roef Noorderligt van zijn kruk af. Hij wankelde, staarde wat naar het tapijt en dacht een patroon in de brandvlekken te kunnen ontdekken. De dubbele whiskey die hij bij de laatste ronde had genomen, was van plan geweest de terugweg op te zoeken, maar zijn tong had deze kunnen afsnijden. De goede vrienden die hij zojuist had gemaakt, waren plotseling verdwenen en hadden hem laten zitten met de drankrekening: een flinke hap uit de lichtmetalen velden die hij met zijn net verkregen voorschot had willen betalen. Hij worstelde wat met zijn broekzakken, maar kon zijn autosleutels maar niet vinden. Even keek hij op naar de spiegel achter de bar, trok een grijns en het viel hem op hoe knap hij was gebleven in al die jaren.

Jacques J. de la Montaigne had heel wat films van Lola Vampirosa gezien, maar hij had nooit kunnen denken dat dat muizenstemmetje tot zulke tijgerachtige uithalen in staat was. Ergens was hij wel blij dat er een deur was die hen scheidde, hij had immers geen kennis willen maken met haar nagels (althans niet in deze context). Lola weigerde hem binnen te laten en had zijn openstaande aktetas met gehele inhoud, stropdas, onderhemd en zelfs zijn €2.500 kostende nieuwe toupet op de gang van het hotel gesmeten. Verder was hij blij dat het Amerikaanse gezelschap dat in de gang stond mee te luisteren de Nederlandse taal niet machtig was. Hij vroeg zich af of er in het Engels net zoveel creatieve scheldwoorden bestonden. De sussende woorden die hij zelf in de mond wilde nemen, gleden weg in de hysterie. Toen de hotelmanager polshoogte kwam nemen, liet hij zich gedwee naar buiten voeren. Hij hoopte maar dat door dit voorval zijn entree in de artiestenwereld niet helemaal was verziekt.

Echtpaar van der Sloot had zich voor de televisie verschanst. Zo vaak kwam de straat immers niet op tv en het eten van zoutjes vanachter de vitrage had ook iets banaals. Ze hoopten maar dat die Doedel snel zou worden opgepakt. Dat was voor de buurt en voor de huizenprijzen tenslotte het beste.

Oorlogsjournalist Michiel Beenbreuk van de NOS vatte buiten te midden van een tiental collega’s het geheel nog even samen: ‘De spanning in het gebied is nu duidelijk voelbaar en neemt van minuut tot minuut toe. Onze bronnen zeggen dat Jan D. buitengewoon gevaarlijk is. Hij schijnt door de politie te zijn herkend toen zijn dekmantel, een hoed, afwaaide. De bewoners zijn ongerust en bang of ze hun huizen nog wel veilig uit kunnen komen. Algemeen wordt verondersteld dat de bewuste terrorist Jan D. vermoedelijk de schuilnaam van Mohammed C. (eerstvolgend na Mohammed A. en Mohammed B.) zich nog altijd in huis bevindt. De autoriteiten laten het echter nog altijd afweten. In een officiële mededeling zegt het Openbaar Ministerie nog altijd geen mededelingen te kunnen doen omtrent de identiteit van dhr. Doedel. De politie heeft het gebied nog niet durven te betreden, we kunnen er echter vanuit gaan dat er voorbereidingen worden getroffen voor een verrassingsactie van de arrestatieteams.’ Wat dat laatste betreft zou Beenbreuk best wel eens gelijk kunnen hebben. In de Vruchtenbuurt stonden er immers opvallend veel opvallend onopvallende Volvo’s geparkeerd.

In die nacht zal de grootste druk zal echter gelegen hebben op onze minister-president. De beweging en tekst die hij moest maken als Jan Doedel een hoed op zou hebben had hij uit den treure met Jacques gerepeteerd. Maar wat als Doedel nu eens geen hoed op zou hebben? Dan zou het excuus van de familieband vervallen zoals Jacques beweerde. Wat kon hij dan als uitvlucht bedenken om ongewapend bij een vermeende terrorist op de deurmat te staan? Iets in hem knaagde dat er gaten zaten in het verhaal van De la Montaigne. Maar er zat niets beters op dan de broederliefde te veinzen voor een broer die hij nooit had gehad. Hij zou het zo goed moeten spelen dat het boven elke twijfel verheven was. En ‘goed’, dat kon alleen met een hoed.

Zoals u zult begrijpen, bleef het die nacht onrustig in de Ananasstraat. Ook de lieflijke zang van de merels in het Aardbeienplantsoen kon dit bij het krieken van de dag niet verhullen. De inval van het leger was uitgebleven. Wel hield de politie de cameraploegen op afstand. Toen de zwartgeblindeerde auto van de minister-president aan kwam rijden, gloorde er hoop bij de aanwezige journalisten. De vermoeidheid van het lange wachten was verdwenen. Het duurde echter nog tot 8.00 uur voordat er bij de flat beweging werd gesignaleerd. Precies zoals de man die de mooie statistieken had opgesteld, had voorspeld. Jan Doedel kwam naar buiten met een gele tweed-pet op, die vloekte bij zijn beige overjas.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten