vrijdag 22 juni 2012

Eline Driest

Creatief Schrijven 1 (Het Koorenhuis, voorjaar 2012)

De dienstingang

Elke werkdag begint voor Thomas met een kleine omweg: hij kan niet meer langs de secretaresse op de begane grond. Ze lacht altijd naar hem, roept hem naar zich toe om te vragen hoe het met hem gaat, en legt dan een hand met lange rode vingernagels op zijn arm. Thomas weet niet hoe dit is gekomen, op een dag was het simpelweg zo. Met groeiende tegenzin legde hij elke dag de weg door de centrale hal af. Opgelucht versnellend als de secretaresse in gesprek was, zich schikkend in het onvermijdelijke als ze hem riep.

Op een dag had ze gevraagd hoe het ging, hinnikend om zijn (volstrekt niet grappige) antwoord gelachen en met haar beringde hand over zijn schouder gestreken. ‘Misschien,’ zei Thomas, ‘misschien denkt u dat ik u begeer, maar niets is minder waar.’ Even leek ze uit het veld geslagen, haar mondhoeken krulden naar beneden. Toen barstte ze weer los in dat mekkerende lachje, boog voorover en streek een lok haar achter zijn oor weg. ‘Gekkie,’ zei ze.

Sindsdien is Thomas begonnen met de achteringang te nemen. In het zijstraatje naast zijn kantoor zit een soort werkingang waar vuilnis wordt opgehaald en leveranciers hun waar afgeven. Bijna altijd staat deze deur open, en glipt Thomas naar binnen om de vijf trappen in het vale, lege trappenhuis te beklimmen. Soms is de deur op slot en belt hij aan bij het bordje ‘laden en lossen’. Dat hij geen lift meer kan nemen, neemt hij voor lief.

Een keer heeft hij Ellen om advies gevraagd. Had zij wel eens mannen die haar meer aandacht schonken dan normaal? Hoe ging zij daar dan mee om? Maar het antwoord mondde uit in een dromerige monoloog van zijn vriendin over haar vele aanbidders. Thomas maakte er uit op dat ze zich met plezier alle vleierijen liet aanleunen, en eenmaal zelfs had overwogen op een avance in te gaan. Hij besloot het onderwerp te laten rusten, Ellens antwoord af te doen als ‘overdreven onzin’ en voortaan altijd de dienstingang te gebruiken.

Als Thomas bij de dienstingang aankomt, staat er een enorme vrachtwagen voor de openstaande dubbele deuren. Twee mannen in blauwe stofjassen rollen een steekkar in de richting van de laadklep. Met gebaren en uitroepen manen ze de chauffeur om verder achteruit te rijden, en luid piepend begint de vrachtauto bijna de dienstingang in te rijden. Het zweet breekt Thomas uit, zijn ingang, zijn veilige doorgang wordt hier geblokkeerd! ‘Heren,’ roept hij, ‘laat mij even passeren, ik moet hier naar binnen.’ De stofjassen kijken op: ‘Ken je nie beter de voordeur nemen Sjakie?’ zegt de een. En de ander vult aan: ‘Deze deur is voor goederen, met zo’n pak en aktetassie hoor je daar om de hoek.’

Thomas draait zich langzaam om en begint met lood in zijn schoenen terug te lopen naar de voorkant van het gebouw. Wat te doen? De secretaresse zal naar hem kijken. Ze zal hem aanspreken, misschien vraagt ze zelfs wel wat! Hij weegt zijn opties. Hij kan terug naar huis, zich ziek melden, en morgen weer zijn eigen veilige ingang gebruiken. Maar het zou voor het eerst zijn in drie jaar dat Thomas zich ziek meldt, en zonde voor zijn statistieken. Of hij kan doorzetten, de hoofdingang nemen, en misschien door een list een treffen met de secretaresse vermijden. Hij kiest optie twee, en bij de grote glazen pui aangekomen heeft hij ook een soort van list bedacht. Hij zal al bellend en bijna rennend de gang doorkruisen, en zo de indruk wekken dat er een noodsituatie gaande is, zichzelf van elk onzinnig frivool contact vrijwarend.

Al meteen bij binnenkomst gaat het mis. Als Thomas zijn mobiel tegen zijn oor drukt en tegelijkertijd zijn pas versnelt tot een drafje, blijft zijn voet haken achter de bordeauxrode deurmat. Met een hand aan zijn telefoon, in de andere een aktetas, beseft hij dat hij zichzelf niet op kan vangen als hij valt. En dus besluit zijn lijf instinctief tot de enige mogelijke oplossing: versnellen, flink versnellen. Terwijl hij loze kreten in zijn telefoon roept (improviseren en tegelijkertijd voor lijf en leden vrezen valt niet mee) rent hij – het lijf ver voorover gebogen – door de hal. ‘JA! Hoogconjunctuur! Onmiddellijk ontslaan! Of ehm… VERKOPEN!’ roept Thomas met een waas van paniek voor zijn ogen, de aktetas wild zwaaiend langszij. En plots valt alles met een grote klap stil. Thomas ligt dwars over een meneer heen bij de ingang van de liften. Zijn mobiel in stukjes links van de mensenberg, de aktetas – open, waaiers van papieren er omheen – rechts van de mensenberg. Ah, denkt Thomas, aldus kwam ik tot stilstand. Met een mengeling van schaamte en opluchting bekijkt hij de meneer onder zich.

maandag 18 juni 2012

Jeanette Wagenaar

Creatief Schrijven 1 (Het Koorenhuis, voorjaar 2012)

Schaduw in de leegte

de fles staat op tafel
avond valt
gelach en geklater
in dit spiegelhuis

wanneer de kaarsen doven
de anderen weggaan
ben ik een schaduw in de leegte
twijfel aan het bestaan