zaterdag 6 februari 2010

C.M. Kruijtzer

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Meisje met de All Stars

1.

De hond staat te plassen tegen een boom. ‘Joehoe!’ Julien kijkt om. Een mollige vrouw komt door de schemering snel op hem afgelopen: de buurvrouw. Haar borsten bewegen mee terwijl ze loopt. ‘Joehoe! Ik zag u lopen vanuit het keukenraam!’ roept ze vanaf een afstand. Alle huizen op de laan zijn vrijstaand. Julien en Verdi staan aan de overkant van de weg, tussen het huis van Julien van dat van Machteld in. ‘Er is wat vervelends gebeurd en het spijt me het te moeten melden.’ Inmiddels staat ze voor hem. Ze praat in één adem door: ‘Vorige week waren die lui hier bezig met het afzagen van die overhellende takken, weet u wel. Ik snap wel waarom dat moet gebeuren. Het is natuurlijk hartstikke gevaarlijk als er een tak afbreekt en die valt op een auto of zo. Of een fietser. Of een kinderwagen. Dat zou vreselijk zijn. Maar nu is die tak dus op mijn tuinhek gevallen. Toen ze ’m afzaagden. Toen viel ie zo op het tuinhek.’ Julien kijkt haar aan. ‘Aaaahh, dat is vervelend.’ Even lijkt het of hij lacht. ‘Dat is vervelend, maar nu weet je in elk geval dat die tak niet nog een keer zal vallen.’ ‘Ja, ja.’ Een moment lijkt de buurvrouw niet meer te weten wat ze moet zeggen. ‘Maar wat wel vervelend is, is dat het hek nu piept.’ ‘Het piepte toen de tak erop viel?’ informeert Julien. ‘Nee, het piept nu. Het piept elke keer als ik het open en dicht doe.’ ‘Aha, dat is vervelend.’ Ze kijkt hem verwachtingsvol aan. Het blijft even stil. ‘Nou, het is nu donker... maar ik kijk er wel een keer naar.’ ‘Dat zou heerlijk zijn. Weet u, ik ben toch een vrouw alleen en dan blijf je toch zitten met zoiets.’ Machteld slaakt een zucht. Ze legt haar hand op haar borstbeen en schud haar bruine haar naar achter, alsof ze Elisabeth Taylor is die zojuist ten huwelijk is gevraagd. ‘Er zal waarschijnlijk wel een mannetje aan te pas moeten komen,’ zegt Julien snel. ‘Wilt u anders een glaasje wijn, of wat drinkt u? Whisky of zo? Een goede buur is beter dan een verre vriend, vindt u niet?’ Julien schudt zijn hoofd. ‘Hartelijk dank voor het aanbod, maar ik moet nog werken vanavond. Helaas.’ ‘O, jammer, nou volgende keer dan.’ Ze kijkt meewarig naar Verdi, alsof ze het vooral vervelend vindt voor de hond. ‘Nou ik loop snel weer naar binnen. Het is toch wat fris.’ ‘Dag Machteld.’ Ze loopt naar haar huis.’En bedankt, hè?’ roept ze nog vanuit de deuropening. Nu is hij ontsnapt, maar hij zal toch langs moeten gaan voor dat tuinhek. Verdi kijkt hem aan. Ze lopen terug langs het weggetje, eerst aan de bosrand en dan steken ze schuin over. Op het aanrecht staat een fles rode wijn klaar die hij heeft ontkurkt voordat ze naar buiten gingen.

2.

‘Meneer de burgermeester, wat goed dat ik u hier tref.’ Machteld praat hard. Julien staat met zijn gezicht naar het schap met eieren, met zijn rug naar het pad. ‘Eieren zijn slecht voor uw cholesterol, weet u.’ In Machtelds mandje liggen een pak tomatensap en een bos bleekselderij. ‘Dag Machteld,’ zegt hij met de klemtoon op elke lettergroep. ‘Heeft u het al gehoord?’ zegt ze opgewonden. ‘Ik weet niet waar je nu specifiek op doelt, Machteld.’ ‘Van Esther van de Velden! Ze komt bij ons in het dorp wonen. Hier in Achterkerken. En u raadt nooit waar. Naast mij! Nummer vier. Ze heeft nummer vier gekocht. Het was de bedoeling dat het stil werd gehouden, maar ik hoorde het van Mary Jansen die werkt op het makelaarskantoor.’ Julien kijkt haar niet aan en houdt zijn blik op het schap eieren gericht. ‘Nee dat had ik nog niet gehoord.’ Hij pakt langzaam een doos eieren uit het schap en bekijkt het zorgvuldig. ‘Spannend, hè, zo’n beroemdheid in ons dorp. Nou daar bent u zeker wel blij mee.’ Julien kijkt nog steeds naar de doos eieren. ‘Zou het gek zijn, als ik langs ga? Dat is toch niet gek hè, als ik als buurvrouw langs ga? Nee dat is eigenlijk een warm gebaar, toch?’ Ze reikt langs hem om een doos eieren te pakken. ‘Hoe weet je dat, zei je nou?’ ‘Van Mary, bij de makelaar. Ze had de naam zien staan, maar er zijn meer E.S. van de Veldens natuurlijk. Maar toch: die naam valt op. Toen heeft ze het aan Hendricks gevraagd. Die zei dat het waar was, maar dat ze het niet verder mocht vertellen. Maar ik dacht iemand in uw positie moet zoiets weten toch?’ ‘Ja. Op nummer vier bij ons op de laan?’ ‘Neemt u mij niet kwalijk hoor, maar ik moet toch opschieten, ik moet zo bij de kapper zijn. Maar ik houd u op de hoogte, als ik nog meer ontdek.’ Julien kijkt nog steeds naar de eieren. ‘Ja, doe dat.’ Machteld grist in het voorbij gaan twee pakken Côte D’Or uit het volgende schap. ‘O, het tuinhek! Dat vertel ik nog wel.’ Julien lijkt even bevroren en zet dan de doos eieren zonder te kijken terug in het schap.

3.

Hij zou Esther kunnen tegenkomen. Misschien is zij ook aan het wandelen. Ze zou elk moment achter een duintop tevoorschijn kunnen komen. Verdi loopt voorop. Ze lopen door de duinen. Het regent zachtjes en het waait niet. De regen valt als poeder op Juliens gezicht. Er is niemand behalve de hond en hij.

Uit zijn binnenzak haalt hij een pakje Marlboro. Hij haalt er een sigaret uit en steekt ’m aan. Hij herinnert zich Esther nog scherp. Ze had iets fels, iets wat haar anders maakte dan andere meisjes. Haar rode haar vlamde om haar gezicht.

‘Eet je vaak brie?’ Hij kijkt om en kijkt recht een gezicht vol sproeten en een paar groene ogen. Voor hem in de supermarkt staat een meisje met rood haar. Ze heeft een blauw jurkje zonder mouwen aan en een paar All Stars dat vroeger wit moet zijn geweest. Ze kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Vraag je dat aan iedereen?’ ‘Nou sorry, hoor.’ Ze wendt zich af en begint weg te lopen. ‘Wacht sorry, ja, ik hou wel van brie.’ Ze draait zich weer om. Ze kijkt een beetje argwanend. ‘Je stond zo aandachtig in de koeling te kijken. Ik weet een heel goed recept met brie, namelijk. Ik vroeg of je het vaak at trouwens, niet of je ervan hield.’ Ze kijkt hem met toegeknepen ogen aan. ‘Wat is dat recept dan?’ Hij probeert het luchtig te laten klinken. ‘Nou, je bakt de brie in de oven, gepaneerd met nootjes.’ Ze kijkt niet meer zo boos. ‘En dan maak je er een saus bij van frambozen. Of met cranberry’s in de winter.’ Hij knikt en lacht naar haar. ‘Dat klink goed inderdaad.’ Met zijn zachte, vrolijke stem waarmee hij tegen meisjes praat. ‘Ik weet ook een goed recept, met kipfilet en brie.’ ‘Ik eet geen vlees’, zegt ze. ‘Oh.’ ‘Maar ik veroordeel mensen die vlees eten niet, hoor.’ ‘Ik zou eigenlijk ook geen vlees willen eten, maar ik vind het gewoon heel lekker. En als ergens geen vlees in zit is het gewoon minder lekker’, antwoordt Julien. ‘Dat zeggen veel mensen, maar dat valt echt wel mee. Het is gewoon wennen en op een geven moment heb je dan zoveel recepten dat je er niet eens meer aan denkt.’ Even zeggen ze allebei niets, maar dan zegt Esther: ‘Maar als je wil, kan ik vanavond wel die brie voor je maken, om het te bewijzen.’ Ze kijkt hem aan met een gulle lach. Julien kijkt naar de grijsgespikkelde tegeltjes van de Hoogvliet. ‘Ja, leuk.’ Hij zou eigenlijk voor zijn huisgenoten kip met brie maken, maar hij kan bellen dat het niet door gaat. ‘Ik woon vlakbij,’ zegt Esther. ‘Kom.’ Ze pakt een pakje brie uit het koelvak. ‘We kijken of er frambozen zijn.’

Julien is bij de duinrand aangekomen en kijkt uit over de zee. Door het weer is het uitzicht wazig, alsof het een foto met weinig pixels is.

‘Goeiemorgen!’ Hij doet zijn ogen open en haar gezicht is vlakbij het zijne. Ze zit op haar knieën over hem heen. Met haar schenen drukte ze zijn benen in het matras. Met haar handen houdt ze zijn armen vast. Zijn hoofd schiet opzij naar de wekker. Shit, half elf! Hij wil zich oprichten, maar zij houdt hem tegen. ‘Ha, ha, ik heb je in de houdgreep.’ ‘Shit ik moest om negen uur naar college.’ ‘Tja, te laat.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Hij duwt haar een stukje naar de zijkant en begint aan de wekker de morrelen. Zij springt op van het bed. Gekleed in een onderbroek loopt ze naar het raam. Ze steekt haar hoofd tussen de gordijnen door. ‘Het is ontzettend lekker weer vandaag!’ ‘Heb jij aan die wekker gezeten?’ ‘Ik heb een meesterlijk plan!’ Ze draait zich om. ‘Wil je het horen?’ Met een paar sprongen is ze terug bij het bed. Ze trekt het dekbed van hem af. Hij probeert het terug te pakken. ‘Nou, wil je het horen?’ Ze gaat met haar knieën op het dekbed zitten. ‘Oké.’ Hij zet de wekker terug. ‘Vandaag wordt er niet gestudeerd!’ maakt ze bekend. ‘We gaan zeilen. Ik weet een plek en waar we een boot kunnen huren.’ Hij kijkt naar haar gezicht. Haar ogen stralen. Het verbaast hem dat zo’n tenger lichaam zoveel energie kan herbergen. Hij richt zich op en trekt haar aan haar been naar zich toe. Ze stribbelt tegen. ‘Alleen als je “ja” zegt.’ In één armbeweging trekt hij haar lichaam naar zich toe. Hij kust haar op haar wang en voorhoofd. ‘Oké.’

Ze springen samen van de boot af, begeleid door luid gejoel van Esther. Het water spettert omhoog. Esther verdwijnt met hoofd en al onder water. Het water is lekker koel. Ze zwemmen een rondje om de boot. Tijdens het zwemmen zijn hun lichamen dicht bij elkaar. De zon schijnt en het waait nauwelijks. Het gehuurde Valkje dobbert op ’t Joppe. Julien klimt als eerste de boot weer op. Esther probeert ook de boot weer op te komen. Hij pakt haar onder haar oksels vast en trekt haar de boot in. Zij draagt een bikini: een zeegroene. De witte huid op haar schouders en gezicht is versierd met minuscule sproetjes. Haar benen steken onder haar lichaam uit, knokig en dun als satéprikkertjes. Ze probeert mee te werken met haar benen, maar dat heeft een averechts effect. Ze vallen allebei. Ze komt boven op hem in de kuip terecht. Ze lachen. ‘Moet je kijken.’ Op haar been is een grote rode vlek te zien. ‘Dat gaat blauw worden.’ Ze wrijft voorzichtig met twee vingers over de plek. ‘Voor de collectie.’ Julien kijkt naar haar benen. Esther heeft verscheidene plekken op haar benen in verschillende stadia van beursheid. ‘Hoe kom je toch aan al die plekken, kleintje?’ ‘Deze,’ wijst ze, ‘is van vorige week toen ik met de fiets ben gevallen op het bruggetje op de Nieuwe Rijn. Deze is van een kastdeurtje. Ik zag niet dat het open was. Deze weet ik eigenlijk niet.’ Ze kijkt aandachtig naar haar benen. ‘Het liefst zou ik je elke dag helemaal inpakken met kussens, zodat je je nergens pijn aan kunt doen.’ Hij slaat zijn armen om haar heen. ‘Jij bent lief.’ Ze kust hem op zijn mond. Het zeil hangt bewegingloos boven hen. Ze horen geen andere mensen om zich heen, alleen een vliegtuig op weg naar Schiphol. Met haar hand glijdt ze over zijn rug en over zijn billen. Ze wringt haar hand in zijn onderbroek. ‘Hee kijk uit, straks ziet iemand ons.’ Hij probeert zich op te richten. ‘Er is niemand hier.’ Hij giechelt. Ze trekt haar bikini-bovenstuk uit en gooit het weg. Het blijft hangen aan de zijstag.

’s Avonds fietsen ze naar huis, loom en verbrand. Vooral Esther is rood. Onderweg eten ze patat met pindasaus. Het is een perfecte dag, zoals kinderen van eenentwintig ze waarschijnlijk nog steeds hebben.

Julien staat nog steeds bij de duinrand. Verdi is naar beneden gelopen en snuffelt aan de branding. Julien roept de hond. Zo kon Esther zijn, maar soms was ze anders.

Een paar dagen later wordt hij ’s nachts wakker. Hij draait zich op zijn zij. Esther ligt naast hem. Hij slaat zijn arm om haar heen en voelt dat ze niet slaapt. ‘Esther?’ Hij buigt zich over haar heen. Ze ligt met haar ogen wijd open en kijkt recht voor zich uit. ‘Esther, wat is er?’ zegt hij zacht. Ze geeft geen antwoord. ‘Hee.’ Hij schudt zachtjes aan haar schouder. Ze gaat rechtop in bed zitten. ‘Ik voel me niet goed.’ Ze staart nog steeds. ‘Ik moet naar buiten.’ Met snelle bewegingen begint ze haar kleren aan te trekken. ‘Wacht ik ga met je mee.’Julien raapt zijn spijkerbroek van de grond. ‘Esther, wat is er? Vertel me dan wat je voelt. Of waar je aan denkt.’ Hij wil haar aanraken. Ze staat al bij de deur. ‘Ik heb het benauwd. Ik moet naar buiten.’ Hij struint met haar door de stad. Ze praten niet. Hij kijkt naar haar, maar ze kijkt niet naar hem. Het is vreemd om in totaal nuchtere toestand om vier uur ’s ochtends door de stad te lopen. Het is heel stil rond de grachten, op en enkele dronkaard na die naar huis zwalkt. Als je dronken bent hoor je de stilte niet. Julien hoort de stilte wel.

Hij besluit naar zijn ouders te gaan. Esther vertelt hij dat hij iets moet regelen, thuis bij de bank. Hij blijft een week. Dan kan hij meteen wat tijd aan studeren besteden. En bovendien is zijn geld bijna op. Na de week keert hij terug naar Leiden. De huistelefoon gaat. Een van de eerstejaars neemt op: ‘Esther, voor je.’ Hij overweegt even om te zeggen dat hij er niet is, maar dan zou hij zich aan de eerstejaars moeten verklaren. Hij loopt naar de telefoon. ‘Hee, met mij. Heb je zin om uit eten te gaan? Je mag kiezen: De Bierbengel of Mijn Broer. Ik heb honderd gulden van mijn vader gekregen. Hij denkt dat ik mijn tentamens heb gehaald.’ Ze klinkt vrolijk. ‘Ik heb al gezegd dat ik mee eet met het huis.’ ‘Oh, jammer. Ik dacht: je bent een week weggeweest en bovendien heb ik een meesterlijk plan, waarover ik je moet vertellen. Ah, kom op nou. Ik haal je over tien minuten op.’

Een kwartier later staat ze in zijn kamer. Ze draagt een kort blauw rokje met een groen T-shirtje. Ze wiebelt op en neer op haar gympen. ‘Je raadt het niet. Je raadt nooit wat ik heb besloten!’ ‘Wat dan?’ ‘Ik stop met mijn studie. Van studeren leer ik niets. Wat ik moet doen is: heel veel lezen en gewoon leven en reizen. Dat is wat ik echt wil.’ Julien kijkt haar aan. ‘Met je studie stoppen? Wat heeft dat nou voor zin?’ hij zucht ‘Wat denk je nou? Dat je je brood kunt verdienen met een gymnasiumdiploma?’ ‘Wat maakt dat uit! Dan kom ik toch bij jou wonen. Hoeveel geld heeft een mens nou nodig?’ Ze kruipt bij hem op schoot. Hij beweegt zich niet. Ze richt een zoen op zijn mond, die hij afwendt door haar zijn wang toe te keren. ‘Esther.’ Esther legt haar hand tegen zijn wang en draait zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat is er nou?’ ‘Esther, kom op.’ ‘Ik snap eerlijk gezegd niet wat het probleem is. Ik mag toch doen wat ik zelf wil. Dit gaat niet over jou, dit gaat over mij.’ Hij zwijgt. ‘Ik moet mijn eigen weg volgen en dit is het niet. Als ik dat nu al weet, waarom zou ik dan doorgaan?’ Hij wendt zijn gezicht weer van haar af. Ze stapt van zijn schoot. ‘Waar gaat dit gesprek eigenlijk over? Gaat dit over dat ik niet meer wil studeren?’ Ze kijkt hem strak aan. ‘Ik wil er mee ophouden, met ons,’ zegt hij. ‘Ik heb het er met mijn moeder over gehad en zo’n meisje zoals jij, dat is gewoon niets voor mij.’ Hij kijkt haar niet aan. Het blijft stil. ‘Oké.’ Ze ademt diep in. ‘Je hebt het met je moeder over mij gehad en een meisje zoals ik is niets voor mij. Wat voor meisje ben ik dan? Ik zou best graag willen weten wat voor meisje ik ben.’ ‘Daar gaat het niet om. Het gaat om mij. Ik wil niet meer.’ ‘Hoe kan dat nou? Sinds wanneer?’ Ze loopt achteruit en leunt met haar rug tegen de deur. Ze perst haar lippen stijf op elkaar en kijkt naar de grond. ‘Ik ben gewoon niet meer verliefd. Daar ben ik deze week achter gekomen.’ Ze richt haar gezicht op. ‘Nou, dan is er niet echt veel meer te zeggen of wel?’ Julien zegt niks meer.

Het zou bijzonder sjiek van hem zijn geweest, als hij het gewoon hierbij had gelaten. Helaas voor alle betrokkenen was dat hem niet gelukt. Terwijl hij zelf zijn oude hobby heel veel bier drinken weer oppakte, hield hij haar in de gaten. Hij sloeg een jongen op zijn gezicht, over wie hij had gehoord dat zij met hem had gezoend. Hij achtervolgde haar naar huis, toen ze een avond in dezelfde kroeg waren geweest en elkaar de hele avond niet hadden aangekeken. In zijn dronkenschap smeekte hij haar om vergeving, maar toen zij na tien minuten bereid was hem toch weer in haar armen te sluiten, wees hij haar weer af. Hij wilde haar niet meer, maar hij wilde wel dat zij hem nog wilde. Na een half jaar had zij iemand anders gevonden, wat de afstand vergrote. Ze deden op straat alsof ze elkaar niet kenden. Nadat hij zijn drinken wat beter onder controle kreeg, ontmoette hij zijn vrouw. Langzamerhand was Esther, stukje bij beetje, uit zijn gedachten weggegleden.

Toen kwam het boek. Hij had het gelezen, om haar dan uiteindelijk toch nog te leren kennen, maar hij had niet gevonden wat hij zocht. Het ging voornamelijk over haar relatie met haar ouders en over één of andere vent die ze na hem had ontmoet. Julien kwam er wel in voor. In één paragraaf werd hij beschreven. Hij werd afgeschilderd als een moederskindje, die nog niet zo ver was in het zich losmaken van zijn ouders als de hoofdpersoon zelf. En nu is ze in zijn dorp komen wonen. Twee huizen verderop.

Hij steekt nog een sigaret op als hij richting de auto loopt. Hij merkt dat hij nog steeds nieuwsgierig is naar het meisje op de All Stars. Aan Machteld heeft hij doorgaans niet veel, maar ze zou in dit geval wel eens bruikbaar kunnen blijken. Hij wil iets. Hij wil weten wat Esther aan het doen is en waarom. Die middag nog zal hij voorzichtig poolshoogte nemen, zonder dat ze er iets van merkt natuurlijk.

4.

Julien belt aan bij Machteld. Het huis van Machteld grenst aan de ene kant aan het erf van nummer vier en aan de andere kant aan het erf van zijn eigen huis. Nummer vier staat iets verder van de weg af dan nummer zes en acht. Vanaf de voordeur van nummer zes heeft hij zicht op een rood autotootje dat voor nummer vier op het grind staat. Machteld doet open. Ze heeft haar mond vol. ‘Hajo, Julien.’ Ze probeert toch te praten. ‘Ik dacht, ik kom eens naar het tuinhek kijken.’ ‘Oh, dat is aardig.’ Ze heeft inmiddels haar hap doorgeslikt. ‘Ik zit net lekker aan de koffie met gebak. Dat doe ik anders nooit hoor, maar ik dacht: ik verwen mezelf ’ns lekker. Wilt u ook een kopje?’ ‘Nee, dank je, ik heb net op.’ Ze blijven bij de deur staan. Machteld wijst in de richting van het rode autootje. ‘Ik heb aangebeld gister. Eerst dacht ik nog van, misschien heeft ze daar geen zin in, maar ik deed het toch maar. Dus ze deed open en ze heeft mijn boek gesigneerd. Heel aardig. Prachtig boek, hoor, prachtig. Ken je het?’ ‘Nou, mijn vrouw heeft het gelezen, geloof ik.’ ‘Dat je het niet gelezen hebt. Echt iedereen heeft het gelezen. Een jaar geleden was het denk ik, toen las echt iedereen het.’ ‘Ik ben niet zo’n lezer. Misschien een keer een Mulisch of zo.’ ‘Nou dit is echt goed hoor. Een beetje spiritueel, zeg maar. En een beetje filosofisch.’ ‘Misschien lees ik het nog een keer.’ ‘Je krijgt door zo’n boek echt het idee dat je iemand kent, hè. Net als wanneer je mensen vaak op tv ziet. Daarom was het ook zo leuk om even aan te bellen. Zij kent mij natuurlijk niet, dat is dan wel raar. Wel echt een heel vriendelijk mens. Ze leek alleen een beetje verdrietig of zo.’ ‘Herkenbaar.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nou, ze is toch verhuisd en zo.’ Hij kijkt weer in de richting van het autootje. ‘Daar hoef je toch niet verdrietig van te worden?’ ‘Ik bedoel meer, dat zeggen mensen toch over roodharigen? Dat ze snel emotioneel zijn en zo.’ ‘O ja?’ ‘Hoe is het met dat tuinhek eigenlijk?’ ‘O ja, ik laat het je even zien.’ Ze lopen samen naar het tuinhek dat grenst aan de heg met het erf van nummer vier. ‘Het is dus weer gemaakt.’ Machteld demonstreert dit door het tuinhek open en dicht te doen. ‘Ik hoop dat u het niet erg vindt, maar Charles bood het aan. En dat is toch een vakman, weet u. Ze waren eerst vorige week al geweest, maar toen was ik niet thuis. Toen was ik een paar dagen bij een nicht van me...’ Vanuit deze plek heeft Julien beter zicht op het huis. Het raam dat hij nu ziet aan de zijkant van het huis, is van de keuken, tenminste dat was het bij de vorige bewoners. Achter de auto, tegen de gevel staat een fiets. Hij ziet geen tekenen van leven. ‘Dus het piept niet meer. Hoor maar.’ Ze beweegt het tuinhek nog een keer.

5.

Julien neemt nog een slok. Misschien drinkt hij te veel. Hoeveel moet je drinken om als alcoholist gediagnosticeerd te worden? Vast meer. Bovendien: hij drinkt om de smaak, niet om de alcohol. Hij houdt nu eenmaal van de smaak van rode wijn en dit is echt een goede. Hij zit aan zijn bureau. Op het bureau staat een doos met foto’s. Hij dacht dat hij nog ergens een foto van haar had, van vroeger, maar kan ’m niet vinden. Zijn vrouw ruimt altijd van alles op. Zij is in Amsterdam, zijn vrouw. Ze hebben daar een appartement. Doordeweeks is ze daar. Ze houdt niet zo van het platteland en in Amsterdam kan ze lunchen met vriendinnen en cursussen volgen en dat soort dingen.

Hij zou zo een affaire kunnen hebben, zonder dat zij daar ooit achter zou komen. Die heeft hij niet natuurlijk. Hetzelfde geldt voor haar trouwens. Zou zijn vrouw een affaire hebben? Daar heeft hij al eens vaker aan gedacht, maar hij kan het zich niet voorstellen. Ze is nooit erg geïnteresseerd geweest in seks. Zou Esther iemand hebben? Hij heeft op internet gekeken, maar hij kon niets vinden. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Het is donker buiten. In het raam ziet hij zijn spiegelbeeld. Hij ziet er nog best goed uit. Zijn haar is half grijs, half zwart nu. Hij is wel wat aangekomen: tien kilo in dertig jaar, maar dat is te overzien. Hij kent veel mannen van zijn leeftijd die er slechter aan toe zijn: kaal, veel te dik. Op zich, voor een man van zijn leeftijd, zit hij nog best aan de bovenkant van de schaal.

Shit, het lijkt wel of hij zijn kansen aan het inschatten is om een affaire met Esther te beginnen. Hij houdt van zijn vrouw. Hij houdt echt van zijn vrouw. Ze komt morgen naar Achterkerken. Morgenochtend zal hij speciaal lekker eten in huis halen, rollade of zo. Rollade is zijn specialiteit. Nu is de fles leeg. Hij staat op en voelt nu pas hij dat hij de hele fles heeft leeg gedronken. Hij loopt naar de woonkamer. Op het tafeltje in de hoek staat een fles Armagnac. Een van de voordelen van zijn baan is dat hij nog wel eens een fles drank cadeau krijgt. Hij neemt er nog eentje. Esther. Wat is er toch met dat meisje, dat hij haar nu weer niet los kan laten? Als zij zich meer had laten kennen, waren ze dan nu nog bij elkaar geweest? Na drie maanden en vierhonderd en dertig pagina’s heeft hij nog steeds het idee dat hij haar niet echt kent. En nu duikt ze op: honderd meter verderop. De Armagnac heeft hem in een paar slokken helderder gemaakt. Hij zet zijn glas neer. Hij loopt naar de voordeur en pakt zijn jas van de kapstok. Verdi komt plichtsgetrouw aangedribbeld. ‘Sorry, jongen, sommige dingen moet een man alleen doen.’ Hij loopt naar buiten. De wind slaat in zijn gezicht. Hij loopt de weg af. Bij Machteld brandt geen licht. Hij loopt verder. Daar is nummer vier. Het rode autootje dat hij gisteren heeft gezien staat voor de deur. De fiets ziet hij niet. Om bij de voordeur te komen moet hij over het grind lopen. Zal hij aanbellen? En wat dan? ‘Hallo, ken je mij nog?’ Mijn god, wat een zinloze exercitie. Hij wil terug naar huis. Dan gaat er een licht aan, in de keuken. Hij kan het keukenraam niet zien maar hij ziet het schijnsel in de heg aan de zijkant van het huis. De heg scheidt Esthers tuin van die van Machteld. Is Machteld niet bij haar zus of zo? In Machtelds tuin ligt geen grind. Hij loopt een stukje terug naar het tuinhek van Machteld. Het gaat geruisloos open. Hij loopt langs de heg naar de achterkant van Machtelds tuin. Hij kan vanuit hier niet de keuken in kijken, omdat de heg te hoog is. Hij loopt verder. Aan het einde van Machtelds tuin staat houdt de heg op. De tuinen lopen daar in elkaar over. Julien loopt om de heg heen. Hij staat nu ongeveer vijftien meter van Esthers huis. Het heeft openslaande deuren naar de tuin. De woonkamer is fel verlicht. Daar is ze. Ze heeft een zwarte jurk aan. Geen sexy zwarte jurk, het is het soort zwarte jurk dat schrijfsters en maatschappelijk werksters dragen: bedekkend en met een artistiekerige uitstraling. Haar haar is nog steeds rood, van deze afstand in elk geval. Ook zij is zwaarder geworden. Dat mocht ook wel. Ze ziet er nu ronder en vrouwelijker uit. Ze is ergens mee bezig. Ze haalt boeken uit een verhuisdoos en zet ze in de kast tegen de wand. Nu bukt ze. Hij ziet haar even niet meer. Daar is ze weer. Ze gaat op de leuning van de bank zitten. Ze veegt haar voorhoofd af met de rug van haar hand en dan kijkt ze hem recht aan. Hij schrikt en zet een stap naar achter. Hij loopt ergens tegen aan en valt achterover, een rododendronstruik in. Shit. Hij kijkt weer naar de deuren. Dan ziet hij dat zij hem niet ziet. Binnen is het huis verlicht en buiten is het donker.

Hij kijkt, terwijl ze niet weet dat hij kijkt. Het is net of hij haar betrapt. Ze is kwetsbaar, zo helemaal alleen. Ze beweegt haar lichaam voorzichtig, maar tegelijkertijd doelgericht. Hij voelt en behoefte om haar te beschermen. Als ze bij elkaar waren gebleven, zouden ze dan nu nog bij elkaar zijn? Hoe zou zijn leven er dan uit hebben gezien? En dan begint hij te huilen, uit volle borst, met uithalen en snot dat uit zijn neus komt. Hij is dronken, dat weet hij wel. Dronkenschap maakt het makelijker om te huilen. Daar is het meisje. Het meisje dat hij eigenlijk nooit echt gekend had. Ze heeft het gehaald. Ze is veilig nu daar in dat huis. Ach Jezus, daar ligt hij dan, tweeënvijftig jaar, stomdronken te huilen in een rododendron. Hij rolt zichzelf de struik uit. Esther is weer met haar boeken bezig. Hij krabbelt op. Nu hij staat voelt hij weer hoe dronken hij is. Hij strompelt terug naar de heg, Machtelds tuin in. Het kost moeite om de ene voet voor de ander te zetten. Naar bed, nu moet hij naar bed, met twee paracetamol en morgenochtend een kan koffie.

6.

De uien verspreiden een zoete lucht. Hij roert nog een keer. De truc voor echt goede uiensoep is dat je de uien tenminste een half uur langzaam laat bakken, totdat ze bruin, maar nog zacht zijn. Op het aanrecht staat een rollade klaar. Hij hoort de sleutel in het slot en dan verschijnt zijn echtgenote in de keuken. ‘Hallo, wat ruikt het hier lekker!’ Ze geeft hem een kus op zijn wang. Hij slaat zijn beide armen om haar heen en drukt zijn lippen diep in haar wang. Ze lacht ‘Zo dat is enthousiast en ook al zulk lekker eten. Ben je vreemdgegaan of zo? Heb je al zin in een glaasje wijn?’ Ze rommelt in haar tas. ‘O, het pas twee uur zie ik. Ach, wat maakt het uit.’ Ze kijkt hem aan. ‘Nee dank je, daar ben ik nog niet aan toe.’ Ze praat verder. ‘Ik zag Machteld net. Ze kwam aanlopen toen ik de auto neerzetten. Ze vertelde zoiets geks.’ ‘Oh?’ Hij roert heel geconcentreerd in de pan. ‘Ja, ze zei dat die schrijfster hier is komen wonen. Esther van der Velden.’ Daphne trekt haar jas uit en hangt de jas over een keukenstoel. ‘Die ex van jou, uit Leiden.’ ‘Nou ja ex,’ murmelt hij. ‘Nou dat is toch zo? Een raar kind vond ik haar altijd. Helemaal niets voor jou. Wel leuk natuurlijk dat zo iemand dan schrijfster wordt. Je vraagt je toch af, wat moet dat dan worden?’ Ze gaat aan de keukentafel zitten. ‘Zal ik haar eens uitnodigen? Dat is misschien wel leuk. Ik ben toch best nieuwsgierig. En het is ook leuk om een beetje contact te hebben. Jij zit hier toch ook de hele week alleen.’

vrijdag 5 februari 2010

Doke van Dieren

Creatief Schrijven I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Barsten van geweten

Hij is wakker voordat de wekker afgaat. Zachtjes, om zijn vriendin niet wakker te maken, kruipt hij uit bed. Het is nog donker, maar hij voelt zich verbazingwekkend fit vandaag. Hij loopt naar de wijde open keuken en gluurt even door een kier tussen de gordijnen voor de grote ramen. Paarsroze wolken die nog net niet genoeg zonlicht doorlaten om het water te laten glinsteren. Ja, dat is een van de redenen waarom ze dit huis hebben gekocht.

Eerst maar eens koffie. Het glimmende espresso-apparaat, dat hij altijd zorgvuldig schoonmaakt, staat aan de andere kant van de keuken, midden op het aanrecht. Maar hij houdt dan ook van goede koffie, niet van die slappe bakkies die naar kattenpis smaken. Hm, geen bonen meer. En de zak Lavazza-bonen – je zal maar zonder komen te zitten – staat niet zoals gewoonlijk naast het apparaat. Is Maartje soms weer bezig geweest de boel opnieuw in te richten? Hij opent een keukenkastje.
– ‘Wat zoek je?’
Hij draait zich met een ruk om. Maartjes bruine haar zit in de war en haar ogen kijken hem slaperig aan alsof ze in allerijl uit bed is gesprongen. Ze hoeven toch niet per se samen te ontbijten?
– ‘Ook goeiemorgen. Wil je niet uitslapen?’
Ze geeuwt. ‘Ik ontbijt liever samen met jou.’

Hij kijkt in het keukenkastje. Wat zoekt hij? Hij pakt een kom en zet hem op het aanrecht. Hij opent de grote Amerikaanse koelkast, pakt de yoghurt en zet hem op tafel. Het is een oude houten tafel die om de zoveel tijd geolied moet worden. En even geschuurd, ziet hij, want er zitten twee rode kringen op van wijn. Ja, hij houdt van mooie spullen. Gelukkig word je toch niet. Tenminste, de meeste mensen die hij kent zijn dat niet. Dus dan kan je maar beter zorgen dat je zelf het leven wat makkelijker maakt.

Hij draait zich om, opent het keukenkastje, pakt een kom en gaat aan tafel zitten.
– ‘Muesli?’ vraagt Maartje
– ‘Oh ja, tuurlijk.’
Ze pakt de kom en de muesli die op het aanrecht staan en gaat naast hem zitten.
– ‘Koffie?’ vraagt hij, terwijl hij opstaat en naar het espresso-apparaat loopt. ‘Hé, geen bonen. Zijn alle bonen op? Waar is de zak?’
– ‘Wacht maar,’ zegt ze, ‘laat mij maar.’

Hij kijkt naar buiten over het water. Een paar golfjes breken het oppervlak onder een stralende middagzon. Wanneer hebben ze voor het laatst voor het huis gezeten om daarvan te genieten, met een goede fles wijn? Hij kan het zich niet heugen. Dan is het zeker te lang geleden. Hij opent het raam om de warme zon binnen te laten, maar in plaats daarvan blaast een kille herfstbries de keuken in.

De bel gaat. Verstoord draait Joost zich om. Ze verwachten toch niemand? Als het een van die verkopers is die eerst voor je deur staan te roken en hun peuken op de grond achterlaten, dan zal hij hem eens flink in de zeik nemen. In een paar stappen loopt hij door de keuken.

Stemmen in de gang. Nick, de eigenaar van het Italiaanse cafeetje op de hoek, en Maartje, in een stevige omhelzing.
– ‘Hé, Nick, man, tijd niet gezien! Maak je het niet te gezellig met mijn vriendin?’
De twee laten elkaar snel los en Nick antwoordt: ‘Ik zou niet durven, dat weet je toch?’ De grote blonde man kijkt Maartje van opzij aan terwijl hij het zegt.
– ‘Gelukkig maar, want ik zou jullie allebei niet kunnen missen! Dan moet ik in mijn eentje die fles wijn opdrinken die ik ga openmaken.’ Maartjes gezicht betrekt. Heeft hij iets verkeerds gezegd? Nick zegt niets en haalt zijn schouders op.

Hij loopt naar de open keuken, waar het koud is. Een verdwaald herfstblaadje dwarrelt naar de grond. Waarom staat het raam wagenwijd open?
– ‘Waarom staat het raam open?’ vraagt Maartje, maar ze lijkt geen antwoord te verwachten en doet het snel dicht. Nick loopt achter haar aan de keuken in.
– ‘Nick, jongen, leuk dat je er weer eens bent! Alles goed met de zaak? Je hebt niet meer zoveel tijd voor ons, hè, nu het zo goed loopt. Wil je wat drinken?’
Joost hurkt voor het wijnrek en fronst. Alle vakken zijn leeg, dat is nog nooit voorgekomen. Is dit soms een grap? Langzaam staat hij op en kijkt de keuken rond. Hij heeft het gevoel dat er iets ontbreekt. Waarom hebben ze ook niet voor glazen deurtjes gekozen toen ze de keuken lieten inrichten?
– ‘Joost, Nick is er. Waarom ga je niet zitten, dan zetten wij even een lekker kopje koffie.’

Maartje en hij zitten tegenover elkaar, Nick tussen hen in aan de korte kant van de tafel. Het eten is heerlijk, huisgemaakte pasta en alleen verse ingrediënten, op zijn Italiaans. Altijd als Nick komt eten, komt het er eigenlijk op neer dat hij voor hen kookt.
– ‘Waarom maak je geen restaurant van je café? Ik ken niemand die zo lekker kan koken. Behalve Maartje en ik dan, als we afspreken dat een van ons de baas mag spelen.’
Hij schudt zijn hoofd: ‘Pure zelfbescherming. Ik ben bang dat ik het dan als een verplichting ga voelen, dat ik er dan geen plezier meer in heb. En dan heb ik natuurlijk niet zomaar tijd meer om een beetje voor jullie te zorgen.’ Hij glimlacht, maar het klinkt niet helemaal als een grapje.
– ‘Gelukkig kunnen we ook voor onszelf zorgen. Let maar eens op.’ Joost lacht hard en kijkt in de grote pan die op tafel staat. Pasta, hmm, daar lust hij wel wat van. Het lijkt niet veel voor drie goede eters, maar dat is altijd zo met die grote pastapannen. Trouwens, hij heeft toch niet bijzonder veel honger vanavond. Hij pakt de opscheplepel.
– ‘Nee, Joost. Je hebt genoeg gehad.’ Maartje pakt de lepel uit zijn hand terwijl hij haar verbaasd en geërgerd aanstaart.
– ‘Waar heb je het over, genoeg gehad? Ik heb nog niet eens opgeschept.’
– ‘Jawel, Joost, dat heb je wel! Kijk voor je op tafel!’
Hij kijkt voor zich op tafel. Daar staat een leeg bord, met nog een paar vegen rode pastasaus. Dat kan niet van hem zijn.
– ‘Dat is niet van mij.’ Als hij opkijkt, ziet hij een traan over Maartjes wang lopen. Nick ziet bleek en kijkt hen om beurten aan.
– ‘Van wie dan, Joost, van wie dan? Hoe kun je nou niet voelen dat je al gegeten hebt, dat je twee borden pasta naar binnen hebt gewerkt zelfs? Je hebt genoeg gehad! We hebben allemaal genoeg gehad.’
Verbouwereerd gaat hij achterover zitten.

Het is een tijdje stil aan tafel. Maartje kijkt strak de andere kant op naar het water buiten en Nick schuift met zijn vork een stukje pasta op zijn bord heen en weer.
– ‘Goh,’ zegt Joost, ‘is er soms iemand doodgegaan, ofzo. Zullen we maar eens lekker opscheppen?’ Hij trekt de grote pan naar zich toe en pakt de opscheplepel.
– ‘Nee!’ schreeuwt Maartje en begint dan onbedaarlijk te snikken met haar gezicht in haar handen. Nick legt een hand op haar schouder en kijkt alsof hij zijn arm om haar heen wil slaan om haar te troosten, maar trekt dan opeens wit weg, schuift ruw zijn stoel naar achter en rent richting het toilet.

Stemmen in de gang. Joost loopt in een paar stappen de keuken door. Daar staan Nick en Maartje, hij slaat ze vanaf het eind van de gang gade. Nick ziet eruit alsof hij net iets verkeerds heeft gegeten, zij alsof ze heeft gehuild. Waarom? Hij vangt iets op van hun gesprek.
– ‘…spijt me. Mijn maag raakt gewoon overstuur van deze hele situatie. Ik kan het gewoon niet meer aanzien…’
– ‘Nee, het ligt niet aan jou, ik weet wat je bedoelt. Ik probeer het constant te relativeren, maar het wordt alleen maar moeilijker. Ik weet niet hoe lang ik dit volhoud. Oh, Nick, als jij er niet was… maar wat moet ik dan? Ik kan hem niet alleen laten.’
Wat bedoelden ze, hij snapt het niet. Opeens staat hem niet aan hoe dicht ze bij elkaar staan, hoe vertrouwd ze met elkaar praten. Is hij blind geweest voor iets wat zich voor zijn neus heeft afgespeeld? In zijn eigen huis? Hij kan zich geen enkele aanwijzing voor de geest halen, maar waarom zou hij ook. Hij vertrouwt Maartje volledig. Hij moet weten wat er aan de hand is.
– ‘Nick, Maartje, wat is er in godsnaam aan de hand?’ Zijn stem klinkt hard, het is nauwelijks een vraag. Geschrokken kijken de twee op, maar het blijft stil.
– ‘Joost, alsjeblieft,’ begint Maartje, ‘dit is niet wat je…’
– ‘Nee, wacht.’ Nick geeft haar een waarschuwende blik. ‘Joost, wat bedoel je? Ik ben bang dat de zeevruchten in de pasta niet goed meer waren. Ik heb net alles eruit gekotst. Echt, ik voel me klote. Wil je misschien een glaasje water voor me halen?’
– ‘Een glaasje water?’ Hij heeft het gevoel dat hij om de tuin wordt geleid. Maar misschien komt dat verontruste gevoel doordat zijn maag ook van streek is. ‘Ja, tuurlijk, wacht maar even.’ Aarzelend loopt hij weg.

In de keuken kijkt hij om zich heen. De lege borden op tafel, het espresso-apparaat zonder de zak bonen ernaast, het wijnrek zonder flessen – er klopt iets niet. Wat heb je aan mooie spullen als er iets aan ontbreekt? Hij gaat aan tafel zitten en kijkt in de pan. Pasta, lekker. Hij pakt de opscheplepel, schept een portie op en begint net te eten als Maartje binnenkomt.
– ‘Jezus, Joost, kun je alsjeblieft stoppen met eten? Je bent al genoeg aangekomen de laatste tijd.’
Hij kijkt vlug even naar zijn buikje dat inderdaad zijn broekrand verbergt. Aan de andere kant, ze houden toch allebei van lekker eten en drinken? ‘Dat moet jij nodig zeggen, Maartje, alsof jij nog de slankste bent. Moet je zien wat een dikke pens je hebt gekregen!’
Beschermend legt ze haar hand op haar buik terwijl de emoties over haar gezicht schieten, woede, verdriet, onmacht. Ze zakt neer op een stoel.
– ‘Ik ben zwanger, Joost.’
Hij stopt met eten.
– ‘Wat, zwanger? Wanneer… hoe lang al? Waarom heb je me niets verteld? Jezus Christus.’
– ‘Ik heb het je wel verteld, Joost, alleen…’
– ‘Wat een bullshit, alsof ik zoiets zou vergeten! Zwanger. Weet je het zeker? Heb je een test gedaan?’
– ‘Natuurlijk heb ik een test gedaan.’
Hij staart haar ongelovig aan. Als het waar is, waarom heeft ze het dan niet eerder verteld? Ze kijkt hem aan met rode ogen en rode wangen, bijt op haar lip. Moet hij nu blij zijn? Is hij er klaar voor om een vader te zijn? Zijn oog valt op de twee wijnkringen op de tafel en de twijfel slaat toe. Hij wijst: ‘Kun je me dan vertellen wat dit is? Wil je zeggen dat je drinkt terwijl je zwanger bent? Je weet dat ik er nooit van hou om in mijn eentje te drinken!’
– ‘Dat is niet van mij. Dat is van jou en Nick.’
Nick. Er is iets met Nick, iets wat hij moet weten, maar het ontglipt hem. Hij weet zeker dat het belangrijk is, en dat het hem niet aanstaat. ‘Wat heeft Nick hiermee te maken?’
– ‘Hè? Niets. Je vroeg toch zelf…’
Hij staat zo plotseling op dat zijn stoel met een klap omvalt. Haar buik. Nick die vlakbij haar staat. Te vertrouwd. En nu zwanger.
– ‘Het is niet van mij, hè? Het is van hem, onze grote trouwe vriend. Nick, die zo lekker kan koken. Nick, die altijd voor ons klaarstaat, vooral voor jou klaarstaat blijkbaar.’
– ‘Joost, stop! Je weet niet waar je het over hebt. Ja, Nick is een van de weinigen waar ik op kan bouwen, maar ik zou nooit…’
– ‘Ach, hou je bek. Ik heb jullie wel gehoord, je moet niet tegen me liegen.’ Hij begint te ijsberen en schudt zijn hoofd.
– ‘Gehoord? Wat bedoel je?’
– ‘In de gang, toen jullie het erover hadden – ik vind het zo moeilijk, oh Nick, als ik jou niet had...
– ‘Heb je dat echt gehoord, ik bedoel, weet je dat nog?’ Ze kijkt hem met grote ogen aan. Wat reageert ze vreemd, bijna blij, alsof ze deze idiote situatie is vergeten.
– ‘Ja, wat denk je dan, dat ik doof ben? Ik ben niet doof en ook niet dom. Maartje, hoe kun je me dit aandoen, verdomme?’
– ‘Het is niet van Nick, het is jouw kind! Ons kind!’ De tranen springen haar in de ogen, maar niet alleen van verdriet, ook met een sprankje hoop, lijkt het. Hoop waarop? Dat hij dit verhaal zomaar zal accepteren?
– ‘En dat moet ik geloven?’
– ‘Kun je je dan niet meer herinneren? Wacht, onthoud alles wat je zonet zei.’ Ze staat op om naar de gang te lopen, maar blijft dan staan alsof ze hem niet alleen wil laten. ‘Nick, Nick!’
Er komt geen antwoord. ‘Oh nee, hij is vast een ommetje gaan maken.’ Maartje twijfelt maar heel even en pakt de telefoon. Waar is ze in godsnaam mee bezig? Hij wordt zo boos dat hij niet meer helder kan nadenken. Voor hij het weet heeft hij de telefoon uit haar handen gegrist en op de tegelvloer kapot gegooid. Hij schrikt er zo van dat hij verstijft. ‘Sorry, ik...’ Hij weet niet meer wat hij wilde gaan zeggen en staart in plaats daarvan naar de gebroken stukjes op de grond. ‘Ik weet het ook niet meer.’

Hij houdt Maartje vast, terwijl ze op zijn schouder huilt. Zachtjes strijkt hij over haar rug om haar te kalmeren, maar hij weet zelf niet wat er aan de hand is. Buiten is niets te zien, het is donker. Hij voelt zich opeens verschrikkelijk moe.

Wanneer hij de andere kant op kijkt, ziet hij Nick verslagen in de keuken staan. Hoe is hij zomaar binnengekomen? Het kan hem niet schelen ook.
– ‘Maartje, Nick is er. Waarom ga je niet zitten, dan zal ik even een kopje koffie zetten.’

Sander van de Sande

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

De Hoed van Jan Doedel

Het trillen van het Swarovski-kristal in de vitrinekast overstemde het geluid waarmee hij zijn drie zoetjes door de thee roerde. Gelijk op met het geweld buiten, trok een donkere schaduw over de plooivitrage. Het licht van de lantaarnpaal werd nu geheel aan het oog onttrokken. ‘Kijk eens Eef, wat dat is...’ zei hij tot zijn vrouw terwijl hij onverschrokken met het lepeltje cirkels in de thee trok. Met tegenzin legde zij haar breiwerk opzij. Zij was juist de pannenlikker-in-wording aan het afkanten. Een moeilijke steek en ze was net vertrouwd geraakt met het ritme van de pennen. De wortelnotenhouten fauteuil kraakte bij het opstaan. Ook dat opstaan ging niet meer zoals vroeger. Ze trok de vitrage een stukje opzij om beter zicht te krijgen. Het geronk hield aan. ‘Een vrachtauto, lief. Eentje met een grote schotel op het dak.’ Zonder bril lieten de letters op de zijkant zich niet makkelijk lezen. ‘Ik denk van de tv.’ ‘Van de tv?’ Nu stond haar echtgenoot zelf op. ‘Ga eens uit de weg, schat.’ Met grote ogen keek hij naar buiten. Verrek, het was inderdaad een vrachtauto. ‘NOS’ stond er in grote letters op de zijkant te lezen. Is het tenminste nog een fatsoenlijke omroep, dacht hij nog. Het had ook SBS kunnen zijn. Later zou hij vertellen dat de komst van de tv in de Ananasstraat hem allerminst verraste. ‘Je wil niet weten wat ze hier allemaal de buurt in halen!’ Maar op dit moment was zijn hoofd een groot vraagteken.

Buiten haalden mannen in witte bodywarmers kabels uit de wagen. Dikke strengen die de Ananasstraat met de wereld zouden verbinden. Statieven werden opgezet, lichtpunten aangesloten. De vrouw had de binnenverlichting inmiddels gedoofd, zodat het uitzicht niet werd gehinderd door de weerspiegeling van het glas. Even telden de vette vingers op de ramen niet meer. ‘Alsjeblieft geen Postcodeloterij,’ prevelde de echtgenoot, turend naar bekende gezichten. ‘Dat is op RTL.’ De zucht die hij slaakte, leek een zucht van verlichting.

Met stijgende verbazing was echtpaar Van der Sloot er getuige van hoe voor de portiek van hun doorgaans rustige flat een waar mediacircus uit de grond werd gestampt. Aan de andere kant, buiten het zicht van de VanderSloots, werd de straat gebarricadeerd door lichtere busjes van RTL en jawel: SBS. Mevrouw Van der Sloot kon nog net een gilletje bedwingen toen zij de eerste nieuwscoryfeeën op haar vizier kreeg. Op zoek naar het mooiste shot pal voor het rijtje brievenbussen. ‘Kijk, is dat niet Max Westerman?’ ‘Grr,’ gromde haar man. De bovenburen zouden beweren dat ze een ingehuurde nieuwshelicopter hoog in de lucht, cirkelend als een gier boven zijn toekomstige prooi, hadden gehoord.

Twee uur eerder en zonder te zijn opgemerkt door het scherpe gehoor van de bovenburen, schikte Claire van ‘Den Haag Infokanaal’ haar haar nog even in het spiegelende glas van de camera. Vervolgens trok ze haar truitje nog wat strakker zodat haar trotse borstpartij nog duidelijker in beeld zou komen. Een beetje nervositeit was haar wel aan te zien. In haar carrière had ze wel meer grote gebeurtenissen mogen verslaan. De intocht van de koningin in Lutjebroek, de onthulling van de buitenissige dienstreis van burgemeester Spoorstra in Appelscha. Maar dit was toch echt andere koek. Ronald, chef redactie, had haar vooral op het lijf gedrukt om haast te maken. Op deze ‘scoop’ zat heel Nederland te wachten. NOS, RTL en SBS waren al onderweg. De tijd dat hun sterreporters nodig hadden om uit hun Amsterdams bed te komen, was de voorsprong van Den Haag Infokanaal. Vragen komen later wel. En juist het feit dat ze veel vragen had, maakte Claire nerveus. Hè, nu begon haar vervelende zenuwtic weer op te spelen; haar linkerwenkbrauw maakte af en toe een ongecontroleerde beweging. Drie maanden tweewekelijks de training ‘Ratten en angsthazen voor de camera’ gevolgd en nog geen profijt! Maar vooruit, zoals ze geleerd had, haalde ze diep adem. ‘Voel de aarde onder je voetzolen, en voel hoe je adem, rustig en als vanzelf daarheen beweegt en helemaal in balans als vanzelf weer terugkomt. Maak contact met je zonnevlechtchakra.’ Zucht... ‘Kunnen we Sjors?’ Sjors, de cameraman, knikte. Hij had vaker met Claire gewerkt. Elk ander gebaar zou fout zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij haar een provinciaalse verlegenheidsblos had bezorgd om die vervolgens in de kleurcorrectie te moeten wegwerken. ‘Vier, drie, twee, een.... Actie, camera loopt!’ Strak staarde Claire nu het publiek voor de tv aan. Nu de camera liep was haar nervositeit verdwenen en met professionele stem, waaruit toch een groot inlevingsvermogen bleek, zei ze: ‘Zojuist is bekend geworden dat de hoed van Jan Doedel is weggewaaid...’

Het zal ongeveer als volgt gegaan zijn. Enkele luttele uren voordat Claire het nieuws wereldkundig maakte en de Ananasstraat voor altijd op de kaart zou zetten, speelde de wind tikkertje met de stad. De bomen die hun herfstblad tot dan toe angstvallig hadden weten vast te houden, werden één voor één geraakt. Lijdzaam moesten ze toezien hoe hun bladeren wiegend naar de kille stoeptegels werden geblazen. Plagerig bracht de wind enkele fietsers die zich nog op straat hadden gewaagd, in ademnood om ze enkele tellen later weer los te laten. Zij zocht zich een weg door de stad, wrong zich tussen de portiekwoningen aan het Perzikplein, verhief zich boven de Sinaasappelstraat en dook langs de flats aan de Ananasstraat. Daar vond zij haar onwillig slachtoffer Jan Doedel, juist op de terugweg van zijn werk als Eerste Factuurcontroleur Binnenland bij een niet nader te noemen bank- en verzekeringsconcern. Genadeloos liftte de wind de innig met Jan Doedel verstrengelde, haast vergroeide hoed van het hoofd. In een poging terug te nemen wat van hem was, zette hij de achtervolging in. Deze moest hij echter staken toen hij struikelde over een losliggende stoeptegel, waarna de hoed uit het zicht verdween.

De onfortuinlijke actie werd gevolgd door Roef Noorderligt vanuit zijn zilvergrijze Nissan Sunny. Met zijn met een 300 mm 16 px Telescooplens uitgeruste Canon 800 D egx-fotocamera, loste hij een spervuur van foto’s op de arme Jan af. De scherpstelling moest wel te lijden hebben onder de sigarettenwalm in de Nissan, waarachter Roef zich onzichtbaar waande. Dit was één van die zeldzame momenten in zijn werk waarbij zijn bloeddruk steeg en zijn tong met een sliertje speeksel uit de met vet en paprikapoeder bedekte lippen glipte. Zo had hij zich het detectivewerk voorgesteld. Toen de Jan-nu-zonder-hoed onverrichter zake zijn flat binnentrad, griste een tevreden Roef, tussen de lege chips- en Zonnatura natuurlijke Yoghurtdrinkverpakkingen, naar zijn telefoon, een bakbeest uit de tijdperk voor de uitvinding van de sms. Maar ze had hem met haar oerdegelijke haast Oost-Duitse makelaardij nog nooit in de steekgelaten. Tot dan toe was Roef zich nog volledig onbewust van de impact van wat hij zojuist gezien had.

Vijf kilometer verderop harmonieerde in Hotel des Indes de salonmuziek van viool, cello en piano met klassiekers als Ewige Liebe en Salut d’Amour met de op gedempte toon gevoerde conversaties. Af en toe onderbroken door een ietwat storend lachsalvo van een ongetwijfeld Amerikaans gezelschap dat aan een tafel aan het uiteinde van de zaal zat. De temperatuur in Des Indes was als van een bejaardentehuis met Kerstmis. Op deze historische plaats waren sinds 1881 vele beroemdheden ontvangen, die genoten van het lekkerste des levens. Obers zwierden luchtig langs de met damast gedekte tafels. Het tafelzilver, de kristallen glazen en de kroonluchters schitterden om het even.

Jacques J. de la Montaigne (eigenlijk Jan van de Berg) was erg ingenomen met zichzelf. Jacques was als zelfbenoemd public relations-goeroe, berucht omdat hij altijd in de schaduw van de media opereerde. Zijn fijngeslepen voelsprieten voor publiciteit en het vermogen om altijd zijn zin door te drijven, hadden hem bepaald geen windeieren gelegd. Jaguar, pied à terre in Blaricum, etage in grachtengordel. ‘Om in luchtbellen te kunnen denken, moest je ballonnen leren blazen,’ zei hij altijd. Het betekent niets, maar hij was er wel groot mee geworden. Nu stond zijn nieuwe campagne op het punt gelanceerd te worden. Nog even en de naam Jan Doedel zou op ieders tong liggen.

En nu zat hij dan ook nog eens tegenover Lola Vampirosa. De natte droom van iedere man. De actrice die zich langs broeierige hotelkamers naar boven had gewerkt tot een actrice waar regisserend Nederland niet meer omheen kon. Naast haar naar voren springende kwaliteiten, bleek zij ook gevoel voor dramatiek te bezitten en bleek zich staande te kunnen houden in serieuze rollen. Hoewel zij door heel het land (althans het mannelijk deel ervan) op handen gedragen werd, had zij door haar achtergrond nooit toegang kunnen krijgen tot de ‘Beau Monde’ van cultuurminnend Nederland. Zij hoopte dat Jacques haar toegangskaartje zou zijn. En dus zat zij nu tegenover hem in de overweldigende grandeur van het Des Indes. Vampirosa die onuitwisbare lipstickafdrukken op het kristal kleurde. Vampirosa die erotisch haar kreeft uitlebberde.

Hoewel hun samenkomst geen enkel verband met Jan Doedel kende, maakte de gedachte dat zij misschien een rol in de campagne zou kunnen vervullen Jacques plotseling opgewonden. Het idee dat Vampirosa bereikbaar was voor iedere Jan Doedel was de kers op de taart. Maar hoe legde hij dit er niet duimendik bovenop? Toch had hij er alle vertrouwen in dat hem dit ging lukken. Jacques lukte alles op het gebied van Personality Branding (hoe breng je afgeserveerde kneuzen als warme kroketten over de toonbank). Wie mensen kan bespelen, beheerst de wereld. Wie meer mensen kan bespelen beheerst de wereld meer. Daarvoor was het nodig om in te prikken op de kleine dingen die het succes bepaalden. Het vlindereffect. De vleugelslag van een vlinder, kan door een onnavolgbare keten van oorzaak en gevolg een storm op een ander continent ontketenen. In een niet te beheersen chaos worden feit en fictie vermengd. Slechts degene die zich in het middelpunt van de storm bevindt, houdt stand. En daarbij draaide alles om details. Hoge ogen had hij gegooid met zijn idee om een onbetekende politicus aan de waterstofperoxide te brengen. Geniale afleidingsmanoeuvre voor een gebrek aan inhoud. Een nieuwslezer had hij leren stotteren. Het ontberen van journalistieke kwaliteiten gecompenseerd door plaatsvervangende schaamte. Een uitgerangeerde B-zangeres stimuleerde als jurypanellid in een landelijke talentenjacht de verkoop van incontinentiemiddelen. Met haar optreden wist zij een geheel nieuwe doelgroep aan zich te binden. Volgens sommigen had hij zwarte Piet aan Sinterklaas gekoppeld, maar daar wilde hij zelf geen uitspraak over doen.

Het ensemble zette een tango in. Vampirosa liet schijnbaar achteloos haar hoge hak over zijn Van Bommelschoen glijden. En terwijl haar vinger langs haar lip streek en met een blik die door een tolk, met ogen van -8, op maar één manier vertaald kon worden, lispelde ze ‘Oeps, hi hi.’ Op dat moment klonk de Superman titelsong. Zelfs de Amerikanen keken verschrikt op. Met de bekende vanzelfsprekendheid van iemand die het zich kon veroorloven, nam Jacques op. Zijn gêne kon hij verbergen. Het moment waarop Roef belde kwam niet bepaald gelegen. Maar de intonatie waarop Roef lijzig erop aandrong om niet meteen op te hangen, verraadde dat er iets mis was. Jan Doedel kaal? Kaal? De neuronen in zijn hersenen leken de axonen niet meer te kunnen vinden. Combinaties van waarschijnlijkheden flitsten door zijn hoofd. Het balletje op de roulettetafel waarop Jacques speelde rolde dit keer niet zijn kant op, maar was als een sneeuwbal die steeds sneller de gletsjer afrollend, zijn kant opkwam. Details, Details daar ging het hem om. En dan hield hij niet van dit soort onaangekondigde verrassingen. Hij zat op de stoel van de regisseur, de dirigent van het orkest, de poppenspeler met de mensheid in de hand. De wereld regeren is haar controleren. In die wereld paste geen kale Jan Doedel. Een kale Jan Doedel had een identificatiefactor van 0,7 op een schaal van 5. Dat betekende dat het Nederlands publiek zich niet zonder meer met Doedel kon identificeren. Geen voorbeeldige buurman, geen Amerfoortse schoonzoon. Al was 0,7 niet eens zo heel laag; voor het slagen van de campagne ging hij uit van een identificatiefactor van 4. Dat is 600% zo veel! Niet dat kale mensen minder zijn, maar voor deze campagne mochten ze worden afgeschoten. Regeren is controleren. Controleren is regeren. Details, details daar ging het om. Bleek borg hij de telefoon in zijn jacquet op. Vampiros’s plaatsvervangende schaamte voor een telefoongesprek, juist op deze plek, juist op deze tijd, had plaats gemaakt een woede die uit haar ogen stoomde. Hels, en waar elk moment drietanden uit konden schieten. Nog nooit, zelfs niet in haar vroege films, had ze zich zo naakt gevoeld. Toch had ze zichzelf weer in de hand toen ze als volleerd actrice vroeg: ‘Is er iets?’ ‘Ik moet nu weg...’ antwoordde Jacques bleek.

Het zal geen nieuws zijn dat op die dag in de Trèveszaal op het Binnenhof de voltallige Ministerraad bijeen was voor een ingelaste spoedvergadering over een mogelijke inval in Tadzjikistan. De sfeer was bedrukt. Niet zozeer door het onderwerp, als wel doordat de meeste ministers hun avondlijke borrelactiviteiten hadden moeten afzeggen. De minister van Onderwijs peuterde met een potlood in zijn oor. Economische Zaken en Landbouw speelden onder een hoedje heimelijk boter-kaas-en-eieren. De zaal was warm en de lucht als altijd bedompt, omdat het uit staatsveiligheidsoverwegingen niet was toegestaan de ramen open te zetten.

In deze ongeïnspireerde omgeving, was het aan de minister van Defensie, die toch al niet als snedig bekend stond, de taak om alle handen op elkaar te krijgen. Als steun in de rug hadden zijn generaals voor hem een Powerpointpresentatie in elkaar geknutseld. ‘Tadzjikistan vormt een belangrijk veiligheidsrisico voor de Nederlandse staat’, zo las hij op. ‘Het heeft bergen, waar terroristen zich kunnen verschuilen.’ ‘Zullen we dan ook Oostenrijk binnenvallen?’ ginnegapte de minister van Ruimtelijke Ordening. ‘Orde, orde!’ hamerde de minister-president. ‘Als we zo gaan beginnen, kan het nog wel eens een latertje worden...’ Dit was voldoende. ‘Daarnaast is Tadjzikistan islamitisch,’ vervolgde Defensie.

Op één na knikten alle ministers instemmend. De minister van Defensie keek de grote tafel rond. De manier waarop hij één voor één zijn collega’s in ’t vizier nam, langzaam met zijn vingers door zijn stoppelbaard strijkend, gaf aan dat hij voor zichzelf al rekende op de overwinning. ‘Zijn er nog vragen?’

Tegen de verwachting in, nam de minister van Sociale Zaken het woord: ‘Is zo’n missie niet gevaarlijk?’ Defensie schraapte de keel. ‘Uhm, de Amerikanen hebben ons een gebied toegewezen waar enkel nog vrouwen en kinderen wonen. Met ons modernste materieel denken we de bevolking de baas te kunnen. Het wordt een echte opbouwmissie. We nemen alles mee waar nu gebrek aan is: tenten, voedsel, medicijnen en maandverband.’ ‘Wat zijn de vergeldingsacties van de Amerikanen als we deze missie niet zouden ondersteunen?’ Weer die vervelende man van Sociale Zaken. De irritatie over diens geldingsdrang begon ook op te spelen bij de overige ministers. ‘Dan trekken ze Mc Donald’s terug uit ons land!’ meesmuilde Economische Zaken. ‘Maar dat kunnen ze niet maken,’ riep de irritante factor uit, nu een beetje wit op de bips. ‘De toegenomen levensverwachting, kunnen we helemaal niet financieren...’ ‘Een bedreiging voor de chemische industrie’, ging Economisch Zaken daaroverheen.’ ‘Onderschat het het educatieve karakter van hun placemats niet,’ haakte Onderwijs aan.

De discussie dreigde te ontsporen. ‘Orde, orde, orde,’ sloeg de premier in ferme klappen op de tafel. ‘Wie nu niet stil is, gaat eruit!’ ‘Zo ver wilden de Amerikanen inderdaad niet gaan, meneer de voorzitter,’ hervatte de minister van Defensie. ‘Onze bondgenoten hebben daarentegen wel gedreigd dat...’ Zijn woorden werden ruw onderbroken door het openslaan van de 18e Eeuwse Franse stijldeuren van de Trèveszaal. De binnenkomende bode reikte zonder woorden de minister-president een briefje aan. Voor de omstanders was alleen het logo van de Rijksoverheid in de linkerbovenhoek te herkennen. De in parmantig handschrift geschreven tekst, die op het lichte papier zacht doordrukte, konden de ministers helaas niet lezen.

Het gezicht van de premier verstrakte. Hij gaf het papier terug aan de bode, stond met zijn gezicht in de plooi langzaam op en trok met een stevige ruk zijn colbert goed. Met een knik naar de overige ministers, sprak hij de nu legendarische woorden: ‘Het landsbelang roept, ik moet u verlaten. Wij zullen de beraadslaging vervolgen als het moment dit toelaat.’ Toen verliet hij de zaal, de overige ministers druk speculerend achterlatend.

Jacques de la Montaigne stond al te wachten. De minister-president vond het ongepast dat hij zomaar het Torentje was binnengelaten, zonder dat de premier eerst gelegenheid had gekregen op de verhoging achter het bureau plaats te nemen. In lange striemen gleden de regendruppels van de leren Mart Visser jas van Jacques J. de Montaigne. Ze lieten vlekken donker als bloed op het rode tapijt achter. Zijn ‘enVolumizing gel’ had de grip op zijn goed gemodelleerde kapsel volledig opgegeven. Zoals hij daar stond leek hij net een schooljongetje dat bij de conciërge voor het te laat binnenkomen een briefje moest ophalen. Deze pose duurde echter maar even. Zodra hij de premier in beeld kreeg, leek hij zijn zelfverzekerdheid te hebben herwonnen.

‘Ha Erik-Jan, goed dat je de vergadering voor me wilde onderbreken. Ik moest het je zeggen. Het kan niet anders... Er lijkt iets fout te gaan met onze strategie.’ Volgens één van Jacques’ eigen stellingen volgt slecht nieuws altijd goed nieuws, maar goed nieuws niet altijd slecht nieuws. Dus het was beter om maar in een vroeg stadium met slecht nieuws voor de dag te komen. De priemende ogen van de premier boorden zich even in de kijkers van Jacques om de ernst van de situatie in te schatten. Hoewel het maagzuur hevige pogingen deed om zijn slokdarm op honderd plaatsen tegelijk te perforeren wist Jacques de blik uiterlijk onbewogen te pareren. De minister-president was aan zet.

‘Mag ik u er even op wijze dat waar u over “onze” strategie spreekt, u deze geheel op uzelf dient te betrekken voor zover ik niets anders gezegd heb!’ sprak deze. ‘Met de verkiezingen voor de deur kunnen wij ons, en dan bedoel ik ons niet in overdrachtelijke zin, geen fouten permitteren. Fouten worden de facto altijd gemaakt door degene die zich niet bewust is van de verantwoordelijkheid. Daar ik verantwoordelijk ben voor mijn herverkiezing kan ik dus per definitie geen fouten maken. Dat betekent dat ik er zorg voor zal dragen dat u de volledige, maar dan bedoel ik ook de volledige, consequenties zult dragen voor welke onvolkomenheid ook. Ik ben geen partij.’

Hier was Jacques al bang voor. ‘U hebt een punt. Maar stop even met die lange zinnen. En luister... Morgen is het D-day, Doedel-dag. Ik zal het nog één keer samenvatten. Morgen ziet heel Nederland prime time op Shownieuws hoe je na 50 jaar herenigd wordt met je enige broer. Meteen daarna is de broer het hebbedingetje geworden voor elk serieus te nemen actualiteitenprogramma, talkshow of spelletjesprogramma. En wat zal blijken? Broerlief, zo van de straat geplukt, voelt zich helemaal thuis in het verkiezingsprogramma van zijn grote broer! Nietszeggend en o zo middelmatig. Miljoenen mannen hebben we onder de loep gelegd. Scans gedaan, doopcelen opgelicht, internet afgestruind, sleutelfiguren benaderd, enquêtes doorplozen, statistici gegijzeld, klantcontactgegevens gecontracteerd, opiniepeilers gepeild, en dan is nog maar het begin. Alles om de ideale man van het midden te vinden. En we hebben hem gevonden! De man die samen met jou alles kan. Het voorbeeldige voorbeeldfiguur. De vriend van iedereen, en dan is dan zomaar familie van je! Het gedroomde duo! Nederland zal jullie in zijn armen sluiten! Weet je het nog? En wat hebben we moeten doen om die man van jou inderdaad familie te laten zijn? Niets dan de werkelijkheid een handje helpen. We geven haar net dat zetje in de rug, dat ze nodig heeft. De brave redactie van dat tuttige maar o zo degelijke kijkcijferkanon “Shownieuws” heeft van ons slechts een paar aanwijzinkjes gekregen. Het overige speurwerk in het door ons “belangeloos” beschikbaar gestelde materiaal hebben ze helemaal zelf verricht. Het was niet altijd goedkoop, maar kijk eens wat voor prachtverhaal er nu ligt! Wie wil de waarheid weten, als de werkelijkheid een sprookje is? En natuurlijk hadden ze best verder kunnen kijken? Maar wie wil dat? Het verhaal is er. Jan Doedel is er, en straks zal ook de nieuwe Jan Doedel er altijd al geweest zijn! Jan zal blij zijn met jou als broer! In de publiciteit geldt: “hoe wijder de rivier, hoe minder bronnen er nodig zijn”...’
– ‘Ja daar hebben we het vaker over gehad! Welke rivier liep over om mij nu uit de Ministerraad te storen, als u me toestaat u in uw zelfgekozen terminologie te parafraseren?’ zei de Minister-president kordaat. ‘Mag ik u vragen uw punt te maken?’
– ‘Ok, zoals ik al veel eerder zei: er gaat iets mis.’ Zelfs voor een alwetende verteller is het onmogelijk om in het hoofd van de minister-president te kijken. Maar het was waarschijnlijk de combinatie van een meer dan gretige oppositie en koele politieke barometer-temperaturen, die hem deed zeggen:
– ‘Is het reden om de campagne terug te draaien?’
– ‘Dat kan onmogelijk!’ zei een gretige Jacques. ‘Het point of no return ligt al hemelver achter ons! De cameraploeg van “Shownieuws” is ingelicht dat de hereniging met uw broer morgenmiddag plaats vindt bij de feestelijke uitreiking door u van de “Werknemer van de maand”-oorkonde aan Jan Doedel Alle andere media zijn getipt dat er daar iets bijzonders staat te gebeuren. Doen we niets, dan kun je volgende keer linten gaan doorknippen bij de vernieuwde badkamer van Jan Jansen. We hebben zendtijd ingekocht bij verschillende huis, tuin- en keukenprogramma’s. Of wil je liever komen vertellen hoe je de biefstuk met gekookte aardappeltjes en erwtjes en worteltjes bereid? En denk aan het geld! Met geld kunnen we de ratten een andere kant opjagen. Maar ik wil je er wel op wijze dat ons budget nu bijna op is. Ik kon nog nauwelijks mijn eigen rekening betalen en vanochtend heb ik de laatste drukproef goedgekeurd. Zware drukpersen zwoegen nu op een oneindige stroom Doedel-campagneposters...’
– ‘Maar wat is er dan aan de hand? Wat gaat er mis?’ riep de minister-president bijzonder on-minister-presidentieel uit. Jacques de la Montaigne nam een diepe zucht en zei:
– ‘Kaal! Jan Doedel is kaal!’

De minister-president gebaarde discreet naar de nog altijd stoïcijns voor zich uitkijkende bode dat het tijd werd om de beveiliging in te schakelen, en wilde zich omdraaien...

‘Wacht nou! Ik zeg je: dat is niet goed. De mensen willen geen kale Jan Doedel. Jan Doedel moet beminnelijk zijn. Ik heb op de foto mijn vingers op zijn hoed gelegd en dan zie je dat zijn kaaklijn te strak is, zijn kin te geprononceerd, zijn neus te recht, zijn ogen te fel. De hoed verzacht dit. Zorgt voor de warme tint op de tv-toestellen van de mensen. Het geef hem iets gedistingeerds. Iets dat hem naast u kan plaatsen. Op elke castingfoto staat die man met een hoed op! Een handelsmerk dat zweemt met de nostalgie van de vorige eeuw. De verzekeringsman die je alles in vertrouwen kan geven. De identificatiefactor... ach, laat maar. Dat mag niet wegvallen, dat kost kijkers! En daarmee stemmen. Publiciteit staat of valt met de aandacht voor details. Veeg de losse kiezels weg voordat je langs de rand van de afgrond wil lopen! Vertrouw me, ik heb ervaring!’

De minister-president woog de alternatieven af. Enerzijds waren de argumenten van De la Montaigne natuurlijk volkomen belachelijk, anderzijds als deze campagne mislukte dan zou dat hem, de minister-president, wel in een bijzonder lastig parket brengen. In zijn politieke wijsheid besloot hij zijn partijpolitieke kroonprins, de Limburger Jos Stevens, tevens minister van Defensie, een rol in het gebeuren te geven. Als hij zou vallen, dan kon hij in ieder geval eerst nog een trap naar beneden geven. Een groot man heeft schouders nodig, die hem dragen.

Vandaar dat de wachtende ministersploeg door de bode werd verrast, en er nog één persoon middenin de bespreking over de inval in Tadzjikistan apart werd genomen. De overige ministers speculeerden er weer lustig op los.

‘Dus als ik het goed begrijp,’ probeerde de minister van Defensie verschrikt, ‘dreigt de herverkiezing van de partij in gevaar te komen? Dat zou een ramp zijn! De stabiliteit van het land is in het geding!’ ‘Ik vrees dat dat de juiste conclusie is,’ zei de minister-president. ‘Wij vertegenwoordigen het belang van het land. En dus is alles wat in ons belang is, in het belang van het land. Het landsbelang staat op het spel. Ik vind dat we moeten ingrijpen, anders zullen de toekomstige generaties ons nooit kunnen vergeven!’ ‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ bracht de minister van Defensie in. En daarmee was de discussie gesloten.

In zijn zilvergrijze Nissan Sunny zat Roef Noorderligt de Speurdersrubriek in de Telegraaf door te nemen. Hij was al langer op zoek naar een nieuwe auto. In ieder geval een sportief model. De gage van deze opdracht bracht zijn wensdroom weer een spoilertje dichterbij. Nu Doedel binnen was, zat zijn dagtaak er praktisch op. Hij hoefde alleen nog maar te wachten tot het licht van Doedels flat, een-hoog derde links, zou doven. Volgens zijn eerdere rapporten zou dat stipt om 22.00 uur zijn. Toen hij juist weer een nieuwe sigaret wilde opsteken en het pakje onder de Sportlife strips en verschimmelde boterhamzakjes niet kon vinden, viel zijn aandacht op een Volvo die hij eerst niet had opgemerkt. De wagen stond in de schaduw van de lantaarnpaal voor de flat van Doedel. De opvallend onopvallende auto leek te worden bemand door twee figuren met hoekige gezichten en kort stekeltjeshaar. Er zat weinig beweging in de mannen. ‘Verdomd,’ dacht Roef, ‘politie!’ (of geheim agenten, dat was hem om het even). Hij wist niet hoe lang ze daar al stonden. Iets in hem zei dat het nog niet zo heel lang kon zijn, want ze waren nog niet versteend.

De man in de bijrijderstoel bracht langzaam iets, naar wat Roef vermoedde een zender moest zijn, naar zijn mond. Met de hand waarmee Roef net nog naar zijn sigaretten aan het grissen was, zocht hij nu de instelknop van zijn scanner op. Zolang het nieuwe communicatiesysteem van de politie nog niet werkte kon hij hiermee de ouderwets betrouwbare politiezender ontvangen. Natuurlijk wilde de scanner niet meewerken. Hij gaf een forse beuk tegen het apparaat en na nog een klap werd een zacht geruis hoorbaar. ‘Trrrffff trfff biep biep, trfff code Doedel biep biep trff brengt biep land in gevaar brrf biep biep opdracht rechtstreeks minister-president biep biep voorzichtig roger over.’ Woest sloeg Noorderligt op zijn stuur. Dat moest hem weer overkomen! Dacht hij een saaie burgervader te volgen, bleek het een of andere geflipte topcrimineel te zijn. Als hij dat had geweten, dan hadden ze hem daar wel meer voor mogen betalen! Alsof zijn levensverzekering niets kostte! En die mooie meneer Montaigne maar knikken toen hij hem net aan de lijn had. ‘Kaal? Is hij Kaal? Blijf hem vooral in de gaten houden!’ Makkelijk gezegd. Montaigne kende die vent vast alleen van de opsporingsberichten en intussen lag lieve Roef hier in de vuurlinie. Maar dat zou toch zeker niet! Barsten kon Montaigne met die opdracht. Barsten! Als hij een echte James Bond zocht, had hij die maar in moeten huren, maar niet iemand die vooral in de echtscheidingen zit.

Toen Roef Noorderligt even later de deur van Wilhelmina’s opensloeg zat Herman Ypkema aan de bar. Herman staarde naar de schittering van de kolossale bar die een plekje gevonden had tussen modieuze dameslikeuren. Behalve de bokaal herinnerde nog een vergeeld krantenartikel aan de bodybuilders carrière van Jimmy, de barman. Inmiddels was Jimmy’s zorgvuldig opgebouwde spiermassa afgedaald naar zijn pompeuze buik die alleen nog door diverse onderkinnen opgehaald kon worden. Met een licht gevoel van melancholie dacht Herman aan de tijd dat Wilhelmina’s nog gewoon ‘Bij Willy om de hoek’ heette en dat de bar, die met zijn pisgele lichten leek te zijn overgewaaid uit een kermiscarrousel nog gewoon van hout was. Alleen de gokkasten waren gebleven. Hermans vrienden waren één voor één weggegaan: de serieuze journalistiek in, op jacht naar primeurs en zogenaamd schokkende onthullingen. Herman wist wel beter. Herman had ook ooit eens die kans gekregen, maar Herman... Hij dronk zijn bier leeg, bestelde er nog één en nam een flinke teug. De openslaande deur hoorde hij niet.

Roef was nog nooit in Wilhelmina’s geweest. Even knepen al zijn zintuigen samen, zijn bril besloeg, zware shagwolken sloegen op zijn longen en in zijn neus prikkelde de geur van verschraald bier. Noorderligt had een moment nodig om zich te heroriënteren. Voor hem stond een grote leestafel met daarop wat opiniebladen. Ongeopend, want opinie was er genoeg in deze zaal. Snel liet hij zijn geoefende blik over de ruimte gaan. De deuren achter in de zaal sloegen naar buiten open en bij het binnenkomen had hij al een glascontainer voor de deur zien staan. Dat duidde erop dat vanuit de keuken geen directe uitgang naar buiten was. Er was slechts een vluchtweg en dat was deze. Beroepsdeformatie. Aan de bar hingen twee groepen. Een groep makelaars, te oordelen naar hun protserige maatkostuums, hun strak geplombeerde haren met een her en der verdwaalde zonnebril. En een groep met spijkerbroeken en vlotte blazers onder hun leren jasjes. Mogelijk de journalisten, naar wie hij op zoek was.

Aan de met plastic elementen verrijkte houten bar, ontwaarde Roef een zonderling persoon in een verlopen windjack. Naast de groep met de leren jasjes. Noorderligt besloot op deze persoon af te stappen. Hij liep daarbij bijna tegen de barman op (de missing link in het geheel), die juist vanuit de keuken met een enorme portie Hollandse snackmix langs wilde gaan. Voordat Noorderligt de lege kruk naast de zonderling innam maakte hij nog even een inschatting. De man leek op te gaan in het gesprek van het groepje naast hem maar wilde daar ook weer geen deel van uitmaken. De pen uit zijn borstzakje, de slordig gepoetste schoenen, en de schoudertas met daarop het ANP-logo maakten Roef één ding duidelijk. Dit was een man van het ANP. Roef schoof de barkruk dichterbij. Hij staarde even naar de brandplekken op het blauwe tapijt en vroeg op de man af: ‘Zo jij werkt bij het ANP?’ Herman Ypkema schrok op van zijn halfvolle of halflege glasbier (halfleeg zo schatte Roef in) en knikte. ‘Mooi,’ zei Roef, ‘kun je mij vast wel vertellen waar de echte journalisten zitten!’

Ypkema verstijfde. Weer was hij even dat jongetje dat met de gymnastieklessen altijd als laatste gekozen werd. Wanneer kreeg hij eens als eerste het grote stuk vlees toegeworpen, in plaats van alleen de botjes te mogen afkluiven? Wanneer... Nog voor hij deze gedachte had kunnen afmaken, draaiden één van de mannen achter hem zich om en tikte Noorderligt aan. ‘Kijk eens aan, ik ben van de wakkerste krant van Nederland,’ zei hij met een fitheid die Ypkema hem nooit zou kunnen nadoen. Potverdorie, dacht hij, ben ik alweer niet snel genoeg. Noorderligt leek hem inderdaad alweer vergeten, want hij draaide zijn rug naar hem toe en ging op in het groepje mannen met de leren jassen, waar de wakkere journalist deel van uitmaakte. Het groepje hing gretig aan zijn lippen. De uitverkoop van damesschoenen leek te zijn begonnen. Roef deed hun het hele verhaal uit de doeken, hoe hij, Roef Noorderligt, met gevaar voor eigen leven de topcrimineel had herkend toen zijn dekmantel, de hoed, afwaaide. Waarschijnlijk ging het om een terrorist die een aanslag plande, de hele buurt wemelde namelijk van de geheim agenten die hem omzichtig in de gaten hielden. Ypkema luisterde mee, maar hoefde de rest van het verhaal niet meer te horen. Hij had genoeg gehoord en hoefde alleen nog maar met de Noorderzon te vertrekken. Als hij nu als eerste wegging had hij eindelijk voor het eerst in zijn loopbaan zelf nieuws gemaakt.

Maar Ypkema was ook een voorzichtig man. Gelukkig kon hij het hele verhaal verifiëren bij een aantal ‘kennissen’. Allereerst was daar de hoofdcommissaris, die vertelde dat hij over de zaak Doedel geen mededelingen mocht doen. Dat zei natuurlijk al veel. Vervolgens was daar een bevriende bode op het Binnenhof, die bevestigde dat de minister-president en de minister van Defensie uit een belangrijk overleg waren geroepen en dat daarbij ook de naam Doedel gevallen was. Tevreden en met een gerust hart zette Ypkema zijn bericht op de ANP-telex naar alle nieuwsredacties in de wereld. Hij had nieuws!

Met gierende banden scheurde even later een bestelbus met daarin Sjors en Claire van Den Haag Infokanaal richting de Ananasstraat. Hun chef Ronald was het ANP eeuwig dankbaar. Ruim voordat de andere zenders de Ananasstraat hadden kunnen vinden in het opgebroken Den Haag, zou Claire een nationale bekendheid zijn.

Terwijl Claire en Sjors de stoplichten negeerden, liet mevrouw Hekkeling haar Ierse Setter, Snoesje uit in het Aardbeienplantsoen. Mevrouw Hekkeling was ontsteld toen zij in de bosjes op het Aardbeienplantsoen een appelkroostje ontwaarde. Wat moest dat worden met de buurt als mensen nu ook al hun afval op straat deponeerden? En kijk, een eindje verder lag zelfs een hoed. Snoesje had de hoed inmiddels ook ontdekt, trok het vrouwtje hard hijgend erheen en begon het nieuwe spelendingetje gretig te verscheuren. ‘Stop, Snoesje, Stop! Houd op! Houd op!’ Snoesje luisterde wel, maar niet nadat hij over de overblijfselen een zegenende plas had gedaan. Daarmee de eeuwige verdwijning van Bewijsstuk A in de Doedel-affaire bevestigend.

Claire en Sjors arriveerden al eersten in de Ananasstraat. Het probleem van lokale zenders is dat ze nauwelijks bekeken worden. Hun programma’s staan niet in de tv-gids. Hun presentatoren hebben geen bekende gezichten. Het accent wordt niet ondertiteld. De programma’s worden gemaakt door toegewijde mensen die heel hun ziel en zaligheid in hun werk leggen. Daarom is het des te vervelender dat hun inzet verloren gaat in de desinteresse van het kijkerspubliek. Natuurlijk hebben zij ’s middags wel een doelgroep in de bejaardentehuizen en verplegingsinstellingen in het land, maar dat is voor een nieuwsfeit als de verdwijning van de hoed van Jan Doedel natuurlijk nauwelijks relevant. Blijft over het publiek dat aan het eind van de avond, zappend door hun duizend-en-één-zender pakket de barrière van schaars geklede dames heeft weten te overwinnen.

Een van die nachtkijkers was Jacques J. de la Montaigne. Hij lag weggezakt op Afrikaanse Ganzenverendons op het kolossale bed van de zogenaamde ‘Love Suite’ van Hotel des Indes (al werd die naam van kamer 14 natuurlijk slechts zacht fluisterend door het personeel in de mond genomen). Behalve het extra grote bed, de jacuzzi, de engeltjes op het plafond en de grote spiegel aan het hoofdeinde, was deze kamer bijzonder omdat het de enige kamer in het hotel die ook op verzoek per dagdeel was te reserveren. Jacques wachtte totdat Lola Vampirosa zich had opgefrist. Afgaand op de kleding die ze droeg, had dit niet zo heel lang hoeven duren, dus hij was erg benieuwd waar zij mee voor de nacht zou komen. Zo lag hij al zappend op het bed, op zoek naar het betaalkanaal.

Vampirosa was tevreden toen zij de badkamer uitkronkelde, gehuld of liever gestrikt, in een op maat gemaakt Marlies Dekkers setje. Jacques zat immers met wijd open mond op bed. Helaas voor haar was dit niet vanwege het knoopwerk van Marlies, maar doordat zojuist de naam Jan Doedel op tv gepasseerd was. Jacques sprong op, wilde zijn broek aantrekken, vergiste zich in de juiste broekspijp, viel bijna om en zei: ‘Ik moet even weg,’ Lola Vampirosa in de deuropening achterlatend. ‘Man van de verkeerde kant,’ of iets van die strekking siste ze hem na...

De premier keek vanachter zijn bureau vreemd op, toen hij een verwilderde Jacques het Torentje zag binnenstormen. Zijn overhemd fout geknoopt en gulp open. Weer had de minister-president de vergadering moeten onderbreken. De vraag of Nederland Tadzjikistan moest binnenvallen was nog altijd niet beantwoord en spitste zich toe op de vraag of de Tadzjieken voor hun gevallenen al dan niet bereid waren Nederlandse bloemen aan te kopen. Jacques hijgde nog na en de minister-president vond dat zijn adem naar één-dags-kwartelkuikens in knoflooksaus stonk. Toch had Jacques hem snel genoeg uitgelegd hoe precair de situatie was. Om zich gedekt te voelen liet onze minister-president weer de minister van Defensie aanrukken. We luisteren even met Jacques mee: ‘Jan Doedel is onze Jan niet meer. Op tv wordt hij uitgemaakt voor terrorist. Als zoiets eenmaal op tv is geweest, kun je er donder op zeggen dat de andere media niet achterblijven. Het is als een uitbarstende vulkaan. De druk eronder is niet te houden en spoedig zit alles onder vuur en as. Nu al schreeuwt de bevolking om actie. Niets doen is zelfmoord. Maar dit is ook het moment dat je kunt laten zien: hier staat een leider, een man met daadkracht, een man die ons onze veiligheid heeft teruggegeven, die het op durft te nemen tegen het kwaad.’
– ‘Genoeg, genoeg...’ gebaarde de minister-president. ‘Hier herken ik mezelf wel in, maar hoe vetaalt zich dat in actie?’ Jacques J. bleef stil. Inhoud was nooit zo zijn ding.
– ‘Misschien kunnen we de straat versperren, hermetisch afsluiten en de Vruchtenbuurt tot een no-go-area uitroepen?’ opperde de minister van defensie.
– ‘Wekken we dan niet de indruk dat er werkelijk een gevaar bestaat?’
– ‘Als we nu eens de luchtmacht de flat laten bombarderen, hebben we én laten zien dat we terrorismebestrijding serieus nemen, én we zijn van Jan Doedelgedoe af.’
– ‘Wat als we dan de verkeerde flat bombarderen?’
– ‘Kan onze minister van Volkshuisvesting daar niets voor verzinnen?’
– ‘Wacht even,’ kwam Jacques tussenbeide, ‘als we het puur vanuit pr-standpunt bekijken, draven jullie een beetje door.’
– ‘Wat zijn dan de alternatieven?’
– ‘Dat weet ik zo een-twee-drie niet. Als die Jan Doedel maar niet zijn hoed verloren had, dan zaten we nu niet met zo’n probleem!’
– ‘Van wie kwam dat idee met die Jan Doedel?’ sneerde de minister van defensie.
– ‘En waar zat het lek?’ pareerde Jacques.
– ‘Heren, heren!’, greep de minister-president in. ‘We moeten in deze moeilijke tijden het hoofd koel houden. Laten we een extern onderzoeksbureau inschakelen.’

Dat vond iedereen een goed idee. En zo stond enkele minuten later de man, die die mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld op de speaker van de Torentjestelefoon. ‘Kunnen we Jan Doedel niet vragen om gewoon met ons mee te werken?’ vroeg de minister hem vertwijfeld.
– ‘De kans dat we hem nog kunnen bereiken is 1,4 %,’ antwoordde de man die de mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld en die nu op de speaker stond. ‘70% van de mensen opent namelijk na 20.00 uur de deur niet meer uit angst voor dieven of collectanten. Uit onderzoek is gebleken dat als hun voornaam Jan is en ze bovendien schoenmaat 42 hebben, dit percentage 98% is. De kans dat ze een 06-nummer hebben dat niet in de telefoongids vermeld staat is als hun lievelingsgerecht nasi is en ze een hekel hebben aan langharige bordercollies, zoals voor Jan Doedel opgaat, 99,9% . Dat maakt het vrijwel onmogelijk om hem vannacht nog te benaderen.’
– ‘Bestaat er een kans dat Jan Doedel misschien nog een andere hoed in huis heeft liggen,’ vroeg Jacques, enthousiast geworden door deze nieuw aangeboorde bron van kennis.
– ‘Interessante stelling,’ was het antwoord, ‘voorzover ik weet, is de kans dat hoeddragers nog een tweede hoed hebben nog nooit onderzocht. Maar dat weet ik niet zeker.’
– ‘Er is dus nog een kans!’ veerde Jacques J. op. De minister president was minder enthousiast:
– ‘Maar wat zou dat dan nog voor verschil maken? Doedel is onbruikbaar geworden in de campagne.’
– ‘Maar zien jullie dat dan niet? Als we het slim spelen heeft straks niemand het meer over Doedel als terrorist. Onze campagne kan gewoon worden voortgezet! Het effect zal des te groter zijn! De hoed wordt het middelpunt van onze nieuwe marketingmix. Met de hoed zit je goed! Stel je voor het rijtje van grote staatsmannen uit onze geschiedenis: de borstel van Kok, de glanzende schedel van Fortuijn, de Potterslag van Balkenende; allemaal successen in de evolutie. En dan nu onze herbenoemde premier!’
– ‘Ik geloof niet dat ik u hele maal volg...’
– ‘Snappen jullie het dan niet? Het is zo simpel. Als Doedel straks opendoet, zetten we het team van “Shownieuws” vooraan. En hier komt het... we zetten jou, als minister-president, leider van de natie, voorop met ook een hoed op!... Klaar!’
– ‘Klaar?’
– ‘Klaar! Let op: wie ziet er nog het verschil tussen nieuws en films? Niemand toch? Het publiek wil geen films die slecht aflopen. Het goede wint altijd van het kwade. Zo moet het in het nieuws ook. En we hebben hier een kaskraker met een plot uit de boekjes. De slechterik blijkt geen slechterik te zijn en wordt direct liefdevol opgenomen in de armen van zijn familie. De verloren broer keert terug. Gegarandeerd zakdoekenwerk! Ik heb een alternatief: zie je liever dat de leider van het volk publiekelijk op de knieën moet voor ene Jan Doedel? Omdat die Jan Doedel per ongeluk is aangezien voor staatsgevaarlijk element? Omdat per ongeluk de campagnestrategie van precies dezelfde minister-president is uitgelekt?’ De minister president moest onwillekeurig even slikken. ‘Het publiek slikt ons verhaal alleen,’ draafde Jacques door, ‘als ze het “live” met eigen ogen kunnen zien. Zonder woorden moet duidelijk zijn dat hier sprake is van twee juist verenigde broers en een afschuwelijk misverstand. Dus skip het lulverhaal dat we voor “Shownieuws” in gedachten hebben. Veel te lang! Het moet on-spot, voor het oog van de camera’ s, right-away, duidelijk zijn. Hier staan twee broers, na al die jaren herenigd, niks terrorisme! Eind goed, al goed, slotlied, aftiteling...’
– ‘Maar we lijken niet eens op elkaar!’, wierp de minister-president tegen.
– ‘Zorg er gewoon voor dat je een hoed op hebt’, ratelde Jacques.
– ‘En al wat je hoeft te zeggen is: “Mijn broer...” en je spreidt je armen. Wat is er in hemelsnaam nog meer voor nodig als je twee mannen met een hoed ziet? Alle verdere overeenkomsten zijn met zo’n kolossale puist op de kop toch verder overbodig? Is tegenwoordig het dragen van een hoed niet zo’n kwaal die alleen van vader op zoon, van broer tot broer, kan zijn overgeërfd? Twee hoeden, twee broers. Helemaal duidelijk. Nee, daar hoeven we ons geen zorgen over te maken. En zoals ik al zei, zou die hoed je ook in de verdere campagne prima staan!’
– ‘En als hij zijn hoed niet op heeft?’
– ‘Ja,’ antwoordde Jacques met tegenzin, ‘bij een Jan zonder hoed zijn we reddeloos verloren...’

In Wilhelmina’s gleed Roef Noorderligt van zijn kruk af. Hij wankelde, staarde wat naar het tapijt en dacht een patroon in de brandvlekken te kunnen ontdekken. De dubbele whiskey die hij bij de laatste ronde had genomen, was van plan geweest de terugweg op te zoeken, maar zijn tong had deze kunnen afsnijden. De goede vrienden die hij zojuist had gemaakt, waren plotseling verdwenen en hadden hem laten zitten met de drankrekening: een flinke hap uit de lichtmetalen velden die hij met zijn net verkregen voorschot had willen betalen. Hij worstelde wat met zijn broekzakken, maar kon zijn autosleutels maar niet vinden. Even keek hij op naar de spiegel achter de bar, trok een grijns en het viel hem op hoe knap hij was gebleven in al die jaren.

Jacques J. de la Montaigne had heel wat films van Lola Vampirosa gezien, maar hij had nooit kunnen denken dat dat muizenstemmetje tot zulke tijgerachtige uithalen in staat was. Ergens was hij wel blij dat er een deur was die hen scheidde, hij had immers geen kennis willen maken met haar nagels (althans niet in deze context). Lola weigerde hem binnen te laten en had zijn openstaande aktetas met gehele inhoud, stropdas, onderhemd en zelfs zijn €2.500 kostende nieuwe toupet op de gang van het hotel gesmeten. Verder was hij blij dat het Amerikaanse gezelschap dat in de gang stond mee te luisteren de Nederlandse taal niet machtig was. Hij vroeg zich af of er in het Engels net zoveel creatieve scheldwoorden bestonden. De sussende woorden die hij zelf in de mond wilde nemen, gleden weg in de hysterie. Toen de hotelmanager polshoogte kwam nemen, liet hij zich gedwee naar buiten voeren. Hij hoopte maar dat door dit voorval zijn entree in de artiestenwereld niet helemaal was verziekt.

Echtpaar van der Sloot had zich voor de televisie verschanst. Zo vaak kwam de straat immers niet op tv en het eten van zoutjes vanachter de vitrage had ook iets banaals. Ze hoopten maar dat die Doedel snel zou worden opgepakt. Dat was voor de buurt en voor de huizenprijzen tenslotte het beste.

Oorlogsjournalist Michiel Beenbreuk van de NOS vatte buiten te midden van een tiental collega’s het geheel nog even samen: ‘De spanning in het gebied is nu duidelijk voelbaar en neemt van minuut tot minuut toe. Onze bronnen zeggen dat Jan D. buitengewoon gevaarlijk is. Hij schijnt door de politie te zijn herkend toen zijn dekmantel, een hoed, afwaaide. De bewoners zijn ongerust en bang of ze hun huizen nog wel veilig uit kunnen komen. Algemeen wordt verondersteld dat de bewuste terrorist Jan D. vermoedelijk de schuilnaam van Mohammed C. (eerstvolgend na Mohammed A. en Mohammed B.) zich nog altijd in huis bevindt. De autoriteiten laten het echter nog altijd afweten. In een officiële mededeling zegt het Openbaar Ministerie nog altijd geen mededelingen te kunnen doen omtrent de identiteit van dhr. Doedel. De politie heeft het gebied nog niet durven te betreden, we kunnen er echter vanuit gaan dat er voorbereidingen worden getroffen voor een verrassingsactie van de arrestatieteams.’ Wat dat laatste betreft zou Beenbreuk best wel eens gelijk kunnen hebben. In de Vruchtenbuurt stonden er immers opvallend veel opvallend onopvallende Volvo’s geparkeerd.

In die nacht zal de grootste druk zal echter gelegen hebben op onze minister-president. De beweging en tekst die hij moest maken als Jan Doedel een hoed op zou hebben had hij uit den treure met Jacques gerepeteerd. Maar wat als Doedel nu eens geen hoed op zou hebben? Dan zou het excuus van de familieband vervallen zoals Jacques beweerde. Wat kon hij dan als uitvlucht bedenken om ongewapend bij een vermeende terrorist op de deurmat te staan? Iets in hem knaagde dat er gaten zaten in het verhaal van De la Montaigne. Maar er zat niets beters op dan de broederliefde te veinzen voor een broer die hij nooit had gehad. Hij zou het zo goed moeten spelen dat het boven elke twijfel verheven was. En ‘goed’, dat kon alleen met een hoed.

Zoals u zult begrijpen, bleef het die nacht onrustig in de Ananasstraat. Ook de lieflijke zang van de merels in het Aardbeienplantsoen kon dit bij het krieken van de dag niet verhullen. De inval van het leger was uitgebleven. Wel hield de politie de cameraploegen op afstand. Toen de zwartgeblindeerde auto van de minister-president aan kwam rijden, gloorde er hoop bij de aanwezige journalisten. De vermoeidheid van het lange wachten was verdwenen. Het duurde echter nog tot 8.00 uur voordat er bij de flat beweging werd gesignaleerd. Precies zoals de man die de mooie statistieken had opgesteld, had voorspeld. Jan Doedel kwam naar buiten met een gele tweed-pet op, die vloekte bij zijn beige overjas.