vrijdag 22 juni 2012

Eline Driest

Creatief Schrijven 1 (Het Koorenhuis, voorjaar 2012)

De dienstingang

Elke werkdag begint voor Thomas met een kleine omweg: hij kan niet meer langs de secretaresse op de begane grond. Ze lacht altijd naar hem, roept hem naar zich toe om te vragen hoe het met hem gaat, en legt dan een hand met lange rode vingernagels op zijn arm. Thomas weet niet hoe dit is gekomen, op een dag was het simpelweg zo. Met groeiende tegenzin legde hij elke dag de weg door de centrale hal af. Opgelucht versnellend als de secretaresse in gesprek was, zich schikkend in het onvermijdelijke als ze hem riep.

Op een dag had ze gevraagd hoe het ging, hinnikend om zijn (volstrekt niet grappige) antwoord gelachen en met haar beringde hand over zijn schouder gestreken. ‘Misschien,’ zei Thomas, ‘misschien denkt u dat ik u begeer, maar niets is minder waar.’ Even leek ze uit het veld geslagen, haar mondhoeken krulden naar beneden. Toen barstte ze weer los in dat mekkerende lachje, boog voorover en streek een lok haar achter zijn oor weg. ‘Gekkie,’ zei ze.

Sindsdien is Thomas begonnen met de achteringang te nemen. In het zijstraatje naast zijn kantoor zit een soort werkingang waar vuilnis wordt opgehaald en leveranciers hun waar afgeven. Bijna altijd staat deze deur open, en glipt Thomas naar binnen om de vijf trappen in het vale, lege trappenhuis te beklimmen. Soms is de deur op slot en belt hij aan bij het bordje ‘laden en lossen’. Dat hij geen lift meer kan nemen, neemt hij voor lief.

Een keer heeft hij Ellen om advies gevraagd. Had zij wel eens mannen die haar meer aandacht schonken dan normaal? Hoe ging zij daar dan mee om? Maar het antwoord mondde uit in een dromerige monoloog van zijn vriendin over haar vele aanbidders. Thomas maakte er uit op dat ze zich met plezier alle vleierijen liet aanleunen, en eenmaal zelfs had overwogen op een avance in te gaan. Hij besloot het onderwerp te laten rusten, Ellens antwoord af te doen als ‘overdreven onzin’ en voortaan altijd de dienstingang te gebruiken.

Als Thomas bij de dienstingang aankomt, staat er een enorme vrachtwagen voor de openstaande dubbele deuren. Twee mannen in blauwe stofjassen rollen een steekkar in de richting van de laadklep. Met gebaren en uitroepen manen ze de chauffeur om verder achteruit te rijden, en luid piepend begint de vrachtauto bijna de dienstingang in te rijden. Het zweet breekt Thomas uit, zijn ingang, zijn veilige doorgang wordt hier geblokkeerd! ‘Heren,’ roept hij, ‘laat mij even passeren, ik moet hier naar binnen.’ De stofjassen kijken op: ‘Ken je nie beter de voordeur nemen Sjakie?’ zegt de een. En de ander vult aan: ‘Deze deur is voor goederen, met zo’n pak en aktetassie hoor je daar om de hoek.’

Thomas draait zich langzaam om en begint met lood in zijn schoenen terug te lopen naar de voorkant van het gebouw. Wat te doen? De secretaresse zal naar hem kijken. Ze zal hem aanspreken, misschien vraagt ze zelfs wel wat! Hij weegt zijn opties. Hij kan terug naar huis, zich ziek melden, en morgen weer zijn eigen veilige ingang gebruiken. Maar het zou voor het eerst zijn in drie jaar dat Thomas zich ziek meldt, en zonde voor zijn statistieken. Of hij kan doorzetten, de hoofdingang nemen, en misschien door een list een treffen met de secretaresse vermijden. Hij kiest optie twee, en bij de grote glazen pui aangekomen heeft hij ook een soort van list bedacht. Hij zal al bellend en bijna rennend de gang doorkruisen, en zo de indruk wekken dat er een noodsituatie gaande is, zichzelf van elk onzinnig frivool contact vrijwarend.

Al meteen bij binnenkomst gaat het mis. Als Thomas zijn mobiel tegen zijn oor drukt en tegelijkertijd zijn pas versnelt tot een drafje, blijft zijn voet haken achter de bordeauxrode deurmat. Met een hand aan zijn telefoon, in de andere een aktetas, beseft hij dat hij zichzelf niet op kan vangen als hij valt. En dus besluit zijn lijf instinctief tot de enige mogelijke oplossing: versnellen, flink versnellen. Terwijl hij loze kreten in zijn telefoon roept (improviseren en tegelijkertijd voor lijf en leden vrezen valt niet mee) rent hij – het lijf ver voorover gebogen – door de hal. ‘JA! Hoogconjunctuur! Onmiddellijk ontslaan! Of ehm… VERKOPEN!’ roept Thomas met een waas van paniek voor zijn ogen, de aktetas wild zwaaiend langszij. En plots valt alles met een grote klap stil. Thomas ligt dwars over een meneer heen bij de ingang van de liften. Zijn mobiel in stukjes links van de mensenberg, de aktetas – open, waaiers van papieren er omheen – rechts van de mensenberg. Ah, denkt Thomas, aldus kwam ik tot stilstand. Met een mengeling van schaamte en opluchting bekijkt hij de meneer onder zich.

maandag 18 juni 2012

Jeanette Wagenaar

Creatief Schrijven 1 (Het Koorenhuis, voorjaar 2012)

Schaduw in de leegte

de fles staat op tafel
avond valt
gelach en geklater
in dit spiegelhuis

wanneer de kaarsen doven
de anderen weggaan
ben ik een schaduw in de leegte
twijfel aan het bestaan

vrijdag 29 juli 2011

Paul van Dijck

Creatief Schrijven I (Het Koorenhuis, voorjaar 2011)

Bas

Vader, moeder, negen broers, een kat, een hond en ik verhuisden in negentienvierenvijftig naar de Haagse Schilderswijk. We betrokken de eerste en tweede etage in de Koningstraat, het gedeelte gelegen tussen de Parallelweg en de Hoefkade, boven een garage met een benzinepomp voor auto’s en een handbenzinepomp voor bromfietsen. De eigenaar van de garage zou binnen enkele jaren overlijden. Een paar weken voor zijn dood, nadat ik hem een hele poos niet had gezien, zag ik zijn vrouw lopen, gearmd met een oude man. ‘Is dat uw vader, buurvrouw?’ Wist ik in mijn kinderlijke onwetendheid wat kanker was?

In onze straat, toendertijd geplaveid met klinkers, ook wel kinderhoofdjes genoemd, reed nog de tram, lijn tien. Er was een kruidenierswinkeltje: de vrouw achter de toonbank en de man de melkwijk. Hard werken en lange dagen. De zuivelproducten werden per bakfiets bezorgd en later per gemotoriseerde opvolger op drie wielen met een cabine zonder deuren. Altijd frisse lucht. Kort nadat de melkboer met aow ging, is zijn vrouw overleden. Hijzelf bezweek een jaar later aan een hartaanval. Verder waren er een paar andere winkels en bedrijfjes. Mijn vader had een duiventil en soms onenigheid met andere duivenhouders over het vangen van een duif.

Of Bas voor onze komst in de Koningstraat al de schillenboer in de wijk was, weet ik niet meer, maar op een dag zag ik hem voor onze deur naast zijn overvolle schillenkar met paard ervoor, geïrriteerd kijken naar een scheefstaand wiel. Hij riep naar Gijs, de automonteur, om hulp. Die kwam en wist meteen wat hij moest doen. Hij pakte het wiel beet en tot mijn verbazing draaide Bas zich met zijn rug naar de kar, zakte door zijn knieën, pakte met zijn beide enorme handen de onderrand van de wagen en tilde hem omhoog, alsof het niets te betekenen had. Gijs drukte stevig het wiel aan en na wat getimmer was het karwei klaar. Toen was Bas nog een zware, sterke man van rond de dertig, gebogen schouders, met handen als kolenschoppen en een pet op. Nog zie ik in gedachten het volgende tafereel, gedurende jaren een dagelijks ritueel voor Bas: hij loopt naast de schillenwagen, klakt met zijn tong, pakt de teugels van het paard, dat onmiddellijk reageert door de kar rustig een dertigtal meters voort te trekken. Bas grijpt twee grote emmers aan de hengsels beet en gaat daarna een huis binnen.

Het duurde niet lang of Bas dronk regelmatig koffie en thee bij ons en soms at hij gewoon mee. Zo was mijn moeder. Als iemand honger had, gaf ze die mens te eten. Had iemand geen geld voor schoenen, dan gaf ze die mens een paar schoenen, als ze de centen ervoor had. Die had ze natuurlijk niet altijd met elf kinderen. Maar wat ze altijd had, was haar grote hart en medeleven met een verdrietig mens. Een echte volksvrouw was ze, het hart op de tong en liefde voor de medemens, zonder sentimenteel te zijn. Moeder keek niet naar kleur. Ze kende de woorden allochtoon en autochtoon niet. Emancipatie was ook een woord, dat ze niet wist. Voor moeder was iedereen gelijk. En zonder opleiding was ze manager van een groot gezin, bestaande uit twaalf personen. Tegenwoordig is het zo, dat als een mens honger lijdt, eerst een politieke partij opgericht moet worden, er een subsidieregeling moet komen en hiervoor moet dan een bik ambtenaren worden opengetrokken. Tja… tegen die tijd is die hongerende mens dan allang overleden. Maar terug naar Bas. Hij was een lieve, eenvoudige man met een nadeel… hij stonk naar schillen.

Op een dag kwam ik van school thuis en hoorde Bas in de huiskamer snotteren. Binnen zag ik die grote, sterke man voorovergebogen met zijn gezicht tussen z’n handen op een stoel zitten. ‘Moeder, waar heb ik dat aan verdiend?’ Mijn moeder antwoordde: ‘Je bent te goed, Bas!’ Daarna vertelde ze, dat Bas’ vrouw er vandoor was gegaan en hun kind had meegenomen. Het heeft heel lang geduurd, voordat hij het had verwerkt. Veel later had hij een een vriendin, die weleens met hem meereed op de bok. Maar ook die relatie liep stuk.

De jaren verstreken en Bas bleef schillenboer. Ik ging zelfstandig wonen in een ander gedeelte van de stad. Soms ging ik naar Frankrijk liften, met of zonder geld. Ook ben ik een jaar in Australië geweest. Ik vertrok met vijftig gulden in m’n portemonnaie. Nadat ik terug was uit Down Under, zag ik Bas af en toe, wanneer ik op bezoek was bij vader en moeder. Midden jaren zeventig is hij gestopt als schillenboer. De vooruitgang zorgde voor de achteruitgang van Bas. Dus de uitkering in om er nooit meer uit te komen. Om wat bij te verdienen handelde hij in zadels en paardentuigen. Zijn paard heeft hij gehouden, totdat het dier van ouderdom stierf.

Na een tweede verblijf in Australië van vier jaar, nu met vriendin en zoon, gingen wij op de Hoefkade bij de Haagse Markt wonen, nog net in de Schilderswijk. Een aantal jaren later liep ik Bas op de markt tegen het lijf. Gebogen, pet op en duidelijk door verwaarlozing veel ouder geworden. Hij stonk niet meer naar de schillen, maar wel naar zuur en te lang gedragen ongewassen kleding. ‘Hoe gaat ’ie, pik?’ En meteen erop volgde: ‘Wat ’n fijn wijf was je moeder toch! Ze was altijd zo goed voor me. Ik kon altijd mee-eten.’ Ja, zo was mijn moeder, altijd geven. Ze had zoveel gegeven, dat er op het einde van haar leven niets meer van haar over was: blind, niet meer kunnen lopen en zwaar op diëet vanwege de suiker. Bas beloofde ik naar zijn dieren te komen kijken in de Lepelaarstraat. Ik ben inderdaad langs geweest. Hij had een pony, twee geitjes, kippen en konijnen. Het was een miniboerderijtje met schuur en al en het bevond zich op een plek waar eens een huis had gestaan. Elke dag ging hij naar z’n ‘kinderen’. Op zekere dag kwam ik hem op de Hoefkade tegen en de tranen stroomden hem over het gezicht. Gewetenloos tuig had enkele dieren gedood en de rest verjaagd. Sindsdien hield hij geen dieren meer.

Bas woonde in bij een vrijgezelle vrouw op de Parallelweg, vlak bij mij om de hoek, schuin tegenover de markt. Riet was een kleine, gezette vrouw met een erfelijke hartafwijking. Ze had Bas in huis genomen, omdat ze met hem te doen had en ook wat extra centen kon gebruiken. Samen hadden ze een oude bakfiets, waarmee ze oud ijzer ophaalden. Het was gekkenwerk vanwege haar hartprobleem en hij was diabeticus.

Regelmatig zag ik hen tegenover hun huis in de weer met koelkasten en alles waar wat aan te verdienen was. Ze waren voortdurend aan het slopen, het ijzer scheiden van materialen zonder enige waarde. Zowel Riet als Bas zaten dan altijd onder zwarte smeer. Riet klaagde regelmatig, dat het te zwaar voor haar was. ‘Kap er dan mee,’ zei ik soms. ‘Nee, dat kan ik die knul niet aandoen,’ antwoordde ze steevast. ‘Hij heeft dan helemaal niets meer omhanden.’

Later kochten zij een oude Mercedes met een open bak. Na een jaar heeft Riet de wagen toch maar verkocht. Ze kon het lichamelijk niet meer opbrengen. Bas had niets meer te doen en je zag hem zienderogen achteruitgaan. Tenslotte was er van Bas ook niets meer over: zwaar suiker, kapotte benen, een broek aan waarvan de gulp altijd open stond, drie tanden in z’n mond en de pet op, die helemaal glansde van het vet.

Wegens de stadsvernieuwing zijn wij verhuisd naar de rand van Den Haag en wel naar Loosduinen. Maanden ben ik niet meer op de Hoefkade geweest. De eerste keer, dat ik een kijkje ging nemen, ben ik naar Bas en Riet gegaan. Maar zij woonden er niet meer. Ze waren beiden overleden. Wat nog aan hen herinnnerde, waren de nog zichtbare olievlekken van het slopen van oliekachels en koelkasten voor hun nu door andere mensen bewoonde huis. De nieuwe bewoners bleken Somaliërs te zijn. Kleurrijk Nederland! De Schilderswijk was al generaties lang kleurrijk en dat zal het nog voorlopig wel blijven, met of zonder allochtonen. Hè, wat een rot woord! Vermoedelijk bedacht door een hoogopgeleide intellectueel van linkse huize.

donderdag 23 december 2010

Kristel Snellen

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Roze olifant

Het volgende verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen. Althans, ze zijn gebeurd. Waar is een rekbaar begrip. Sommige waarheden winnen het nooit van de leugens waarin we geloven; andere nemen we mee het graf in. Of in dit geval, een hoge, smalle metalen pot die een beetje op een wijnkoeler lijkt.

De as werd verdeeld tussen mijn zwager en mij; hij een pot die mijn zus Sarah zelf gemaakt had bij haar pottenbakcursus en ik deze wijnkoeler. De helft van Sarah staat op de passagiersstoel van mijn groene Fiatje. Naast haar staat mijn tas met daarin de enveloppen waarop ze in haar zo herkenbare, kinderlijke handschrift heeft aangegeven wanneer en waar ze geopend mogen worden. Het enige wat ik tot nu toe weet is dat ik naar onze geboorteplaats moet rijden. Ik ben op een missie, vertelt de eerste envelop me. Het staat er met grote letters op: ‘Missie Dust in the Wind’. Ik glimlach even.

Terwijl de groene weilanden aan me voorbij trekken en ons geboortedorp steeds dichterbij komt, merk ik dat ik voor het eerst in weken gewoon wat voor me uitstaar en nergens meer op wacht. En heel even voel ik weer die opluchting die ik voelde na het overlijden van Sarah, gevolgd door een lichte paniek. Ja, Sarah is dood en dat neemt een boel praktische zorgen weg. Wat het ook heeft weggenomen is mijn excuus om geen beslissingen te nemen. Eerst was er de schok van de diagnose, baarmoederhalskanker. Toen het ellenlange wachten op uitslagen, daarna het doodvonnis en natuurlijk de slopende ziekte zelf met als onvermijdelijke einde de laatste adem, die mijn zus uitblies nadat ze zelf had besloten dat het nu wel mooi geweest was. De morfine werkte snel en de plannen voor de crematie lagen klaar in een mapje met daarop de tekst ‘Mijn Laatste Feestje’. En al die tijd hoefde ik niets te veranderen. Mijn leven stond op pauze.

Nu, twee maanden na de crematie, begint het besef te komen dat ik niet langer kan doen alsof de wereld stilstaat, terwijl alles om me heen het tegendeel bewijst. Zelfs mijn moeder, die na de crematie verzuchtte dat haar levenslust voorgoed verdwenen was, heeft zich opgegeven voor een cursus line dancing. Intussen begint mijn uitzendbaantje bij het callcenter van een kinderboekenclub steeds vastere vormen aan te nemen en ik ben slechts enkele weken verwijderd van een contract. Sarah had hard gelachen toen ze hoorde dat ik kinderboeken moest gaan verkopen aan jonge ouders. ‘Wat een luizenbaantje!’ had ze geroepen. ‘Dat is zo ongeveer de makkelijkste doelgroep die je kan hebben. Vooral de moeders!’ Ik had dit baantje natuurlijk niet voor niets aangenomen. Teveel moeite en ik zou betrokken kunnen raken. Dat risico loop ik nu duidelijk niet. Het is slechts een korte tussenstop, totdat ik weet wat ik wel wil doen.

Nog vijf kilometer tot het dorp. Sarah had een hekel aan autorijden. Ze probeerde er altijd onderuit te komen en meestal lukte dat ook. Jaap, haar man, maakte er altijd grapjes over, maar hij vond het geen enkel probleem om haar overal naartoe te rijden. Net als dat hij het prima vond om haar kleren te strijken en haar lievelingspasta te koken. Hij vond het niet erg en dat vond Sarah op haar beurt weer niet erg.

‘Waarom haal je die was er niet eerder uit?’ had Joost vanochtend gemopperd vanachter zijn krant, terwijl ik de as van mijn zus voorzichtig uit de kast pakte en in mijn tas zette. ‘Het gaat zo hartstikke stinken!’ Dat ik mijn overleden zus vandaag aan de wind ging toevertrouwen, veranderde blijkbaar niets aan zijn ontevredenheid over mijn functioneren in ons huishouden. Niet dat het me verbaasde. Joost is niet zo’n held als het om ziekte en de dood gaat. Het maakt hem ongemakkelijk. Hij bedoelt het niet slecht, maar hij weet zich gewoon geen houding te geven. Zijn idee van medeleven tonen is het er vooral niet over hebben. En ik kan niet ontkennen dat ik dat niet eens zo vervelend vind. Het is misschien niet perfect, maar het werkt. In ieder geval beter dan de twee heftige liefdes hiervoor, die allebei in een paar maanden tijd van hoge pieken naar diepe dalen naar hartverscheurend liefdesverdriet waren gestort. Al vraag ik me de laatste tijd af hoe lang iemand zonder pieken kan doormodderen.

Ik ben benieuwd waar deze missie me naartoe gaat brengen. Mijn zus kennende wordt het een sentimentele trip down memory lane. Voor haar zoon en dochter had ze een album gemaakt met daarin foto’s, teksten en tekeningen over hun leven samen. Deze road trip is vast mijn album. Er zijn drie bestemmingen, met als startpunt ons dorp. Vanaf daar zal Sarah me de weg wijzen met haar envelopjes, als een hemels gps. Nog even mag mijn leven op pauze blijven staan. Vandaag hoef ik nog geen beslissingen te nemen.

Het is rustig in het dorp. Ik rijd naar de grote parkeerplaats bij de kerk en parkeer naast het bankje waar ik jaren geleden mijn eerste zoen kreeg. Het bankje is nog hetzelfde. De zoenen zijn door de jaren heen beter geworden. Althans, de mijne, weet ik vrijwel zeker. Ik weet niet hoe het Freek vergaan is op dat gebied. Het laatste wat ik gehoord heb, is dat hij getrouwd is met het vriendinnetje dat hij na mij ontmoette. Veel oefening zal hij dus waarschijnlijk niet meer gehad hebben. Ik wil nog even blijven hangen in deze herinneringen, maar het is tijd. Ik pak het stapeltje enveloppen en open met trillende vingers de eerste, om voor het laatst contact te hebben met mijn grote zus. Ik weet dat mensen dingen zeggen als ‘ze kijkt over je schouder mee’ en ‘ze zal altijd over je waken’. Als ze dat zeggen dan knik ik even met een beleefd glimlachje. Maar ik denk dat de dood het einde is. Ik begin te lezen.

Lieve zus,
Daar zitten we dan. Jij in je ouwe trouwe Fiatje en ik waarschijnlijk in een potje naast je. En weer hoef ik gelukkig niet te rijden. Ik weet niet of ik op dat hoopje as na helemaal weg ben of dat ik nog ergens rondhang. Dat is het irritante van doodgaan. Er is nog nooit iemand van teruggekomen om te vertellen hoe het is. Als je die tunnels niet meetelt. Maar goed, we hebben een boel te doen. Je denkt waarschijnlijk dat deze missie je langs plaatsen uit ons verleden zal brengen. Dat is ook zo. Daarnaast is deze missie bedoeld om een aantal losse eindjes aan elkaar te knopen. Het had eerder moeten gebeuren, maar toen werd ik ziek en ging alle aandacht en energie daar naartoe. Het had ook niet anders gekund. Nu ik er niet meer ben is er weer ruimte. Dus lieve zus, jouw eerste missie – en ik hoor je al denken ‘should you choose to accept it’ – is een bezoekje aan Hans. Ja, je leest het goed. Slungelige Hans, mijn eerste liefde. Hans was het perfecte eerste vriendje. Hij is altijd een beetje bij me gebleven en nu wil ik ook een klein beetje bij hem blijven. En dat bedoel ik letterlijk; een klein beetje. Maar het moet ongemerkt. Hans was een heel ander leven, zo lang geleden. Ik weet dat je een manier zal vinden. Hij woont in de Kruisboogstraat, nummer 8. Succes.


Oké, dit is niet helemaal wat ik had verwacht. Maar goed, Hans dus. Ik weet nog hoe hij voor het eerst bij mijn ouders op de bank zat. Mijn zus blozend naast hem. Ze waren inderdaad een mooi stel geweest. Sarah was verdrietig toen ze uit elkaar gingen, maar ze verzekerde me dat het een gezamenlijke beslissing was geweest. Ze waren immers veel te jong en hadden nog een hele zoektocht naar de ware liefde voor de boeg. Zo hoort dat nu eenmaal. Later, toen ze al een tijdje uit elkaar waren, had ik van een vriendin gehoord dat Hans tegen haar gezegd had dat Sarah te preuts was en niet goed zoende, en dat hij het daarom had uitgemaakt. Maar Sarah had hem altijd gezien als het perfecte eerste vriendje en ik had dat maar zo gelaten. Mijn zus had altijd fijne relaties gehad, met als kers op de taart haar huwelijk met Jaap.

Ik stap in de auto en rij naar de straat waar Hans woont. Zijn huis heb ik snel gevonden. Het is een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk die uit slechts drie straten bestaat. De huizen zijn bruin met een horizontale streep van witte bakstenen. Ik blijf nog even zitten. Ik heb geen idee hoe ik deze vreemde missie ga uitvoeren en het niet doen is geen optie. Ik kijk nog een keer naar het huis. De oprit ligt vol met bladeren en af en toe komt er zo’n klein wervelstormpje voorbij dat wat bladeren oppakt en ze een paar keer in het rond gooit. Dan gaat plotseling de voordeur van nummer 8 open. Een lange man met kort donker haar komt naar buiten. Hans. Hoewel hij een stuk ouder is, is het slungelige joch van toen nooit helemaal verdwenen. Ik kijk nog eens naar de eerste envelop. Dust in the Wind. Dan maar letterlijk. Ik pak de wijnkoeler en graai er een klein beetje zus uit. Ik stap uit de auto en loop in een rustig tempo achter Hans aan. Niet teveel opvallen nu en het juiste moment afwachten. Ik begin voorzichtig wat sneller te lopen en na een tijdje loop ik vlak achter hem. Net op dat moment komt er weer zo’n rare windvlaag opzetten. Ik voer snel het tempo op en terwijl ik Hans inhaal gooi ik het kleine beetje as tegen de wind in. Ik hoop dat ik hem in ieder geval een beetje geraakt heb. Dan hoor ik hem niezen. Gelukt! ‘Gezondheid,’ zeg ik automatisch. ‘Dank je,’ hoor ik nog net, terwijl ik snel doorloop en de eerste zijstraat in schiet. Nog een klein stukje. Ik kijk achterom. Geen Hans. Ik blijf staan en schiet in de lach. Het was misschien niet helemaal wat Sarah in gedachten had, maar ik begrijp dan ook niet zo goed wat ze met deze missie wilde bereiken. Ik schud mijn hoofd en loop terug naar de auto, naar de rest van mijn zus en de enveloppen.

Het is koud in het Fiatje als ik weer instap. Ik draai het sleuteltje om en zet de verwarming even aan. Aan het spiegeltje hangt een lelijk, roze beertje. ‘Zo hoef je nooit alleen te rijden,’ had Sarah gezegd terwijl ze het mormeltje met zichtbaar plezier bevestigde. Ik vond alleen rijden niet zo erg. Sarah had geloof ik nooit alleen in een auto gezeten. Als er al iets is na de dood dan hoop ik dat iemand haar heeft opgewacht, want in haar eentje zou ze de weg nooit gevonden hebben. Ik pak de volgende envelop van het stapeltje.

Lief zusje,
Nu is het tijd voor ons. Rij naar het meertje waar we in de zomer altijd naartoe gingen. Als je daar bent mag je de volgende envelop openmaken. Rij voorzichtig!


Rij voorzichtig. Gek mens. Het meertje is een paar minuten hier vandaag en de weg ernaartoe heeft een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Ik denk dat het wel gaat lukken, zus. Sarah was altijd een stuk voorzichtiger dan ik. Ze was ook de lijm die ons gezin altijd bij elkaar hield, zelfs als we daar even geen behoefte aan hadden. Ik was meestal degene die niet wilde blijven plakken. Degene die soms liever een middag alleen in het gras lag om naar de wolken te staren. Maar mijn jeugd was fijn en gelukkig, ook als ik even niet bleef plakken. Toen ik een jaar geleden naar een therapeut ging, in de hoop erachter te komen waarom ik me nergens vol overgave in kon storten, vroeg hij me om ons gezin te tekenen in een dagelijkse situatie uit mijn jeugd. Ik tekende ons gezin aan de keukentafel. De therapeut bekeek de tekening aandachtig en merkte op dat ik alleen mezelf voeten had gegeven. En iedereen keek naar elkaar, maar ik keek weg van de tafel. Ja logisch, dat leek me voornamelijk een kwestie van een gebrek aan tekentalent. Ik teken zoals een kleuter tekent, iedereen met het gezicht naar voren en niemand heeft heupen of een taille. Ik denk dat die therapeut die oefening net geleerd had, want ik werd afgescheept met een regressie naar het moment van mijn conceptie en de vraag wat mijn ouders op dat moment voelden en dachten. Echt, ik probeerde iets te voelen, maar ik voelde helemaal niets. Eigenlijk wilde ik me ook helemaal niet bezighouden met wat mijn ouders dachten tijdens de seks. Ik ben er nooit achter gekomen wat nou eigenlijk de bedoeling was van die sessie. Daarna heeft hij het nooit meer over mijn jeugd gehad.

Het is stil bij het meertje. In de zomer is het halve dorp hier te vinden, maar vandaag is het enige geluid de wind die de laatste bladeren van de bomen rukt. Als kinderen kwamen we hier al, soms met onze ouders, soms met opa en oma. Later, als tieners, kwamen we met vriendinnen en giechelden om de bleke spillebenen van de jongens uit onze klas. Of we bewonderden de mooiere exemplaren, al waren die een stuk dunner gezaaid. Ik haal de volgende envelop uit mijn jaszak.

Hee lieve zus,
Zit je op de plek waar we vroeger altijd op onze handdoekjes lagen, bij die grote eikenboom? Jij wilde altijd in de schaduw en ik in de zon, dus schoven we om het half uur een stukje op. Maar de beste herinneringen aan dit meertje zijn die van de allereerste jaren dat we hier kwamen. Samen met de andere kinderen uit de buurt speelden we hele sprookjes na. Wat was ik blij als we weer bruiloftje speelden en ik opnieuw met Mark uit mijn klas mocht trouwen.


Ja, die bruiloften. Sarah was altijd de bruid, ik het bruidsmeisje. Of soms de misdienaar, als er teveel meisjes waren. Als we Sneeuwwitje speelden was zij de prinses en ik die dwerg met de grote oren. Zij had altijd de hoofdrol, ik een bijrol. Zelfs toen ik ouder werd en geen toneelstukjes meer speelde, kreeg ik de ene bijrol na de andere. In relaties was de ander altijd degene die grootser en meeslepender leefde, die grotere problemen had dan ik. Ik was degene die ‘sorry’ zei als ik even niet in dat grootse leven paste. Hij de hoofdrol, ik een bijrol. Ik vraag me af of dit iets is wat die therapeut volledig gemist heeft. Of mijn leven vol bijrollen een gevolg is van de casting die mijn zus verzorgde voor alle toneelstukjes die we vroeger speelden. Zij de prinses, ik de dwerg. Zij de bruid, ik de misdienaar. En dan vraag ik me af of het niet te makkelijk is om de schuld af te schuiven op mijn dode zus. Ik heb immers nooit auditie gedaan voor de hoofdrol en accepteerde altijd gelaten de bijrollen die ik toegewezen kreeg.

Ik heb lang nagedacht over de beste plek voor mijn as en uiteindelijk was de keuze niet zo moeilijk. Hier, bij dit meertje, liggen de meeste mooie herinneringen. Natuurlijk aan alle zomers die ik hier met jou heb doorgebracht, maar ook Jaap zal hier blijven komen met de kinderen. Zo zal ik toch nog een beetje deel uitmaken van hun eigen herinneringen aan de zomers die ze hier nog zullen doorbrengen. Ik wil graag dat je een klein beetje as bewaart en de rest hier uitstrooit, liefst uit de schaduw en in het volle zonlicht. Dank je wel, mijn lieve zusje...

Het is tijd om mijn zus voor de laatste keer in de schijnwerpers te zetten. De zon schijnt door de bijna kale bomen als ik de as van Sarah verstrooi op de plaats waar jaren geleden onze handdoekjes lagen. Nu ik hier alleen sta met deze vreemde wijnkoeler in mijn handen, voelt het even alsof ik de hoofdrol heb. Bij de crematie was er het verdriet van mijn ouders, het onbegrip van mijn neefje en nichtje, de radeloosheid van Jaap. Dit moment is helemaal van mij. Van mij en Sarah. Ik glimlach terwijl ik kijk hoe de wind een laatste beetje as met zich meeneemt en merk niet eens dat een paar dikke tranen hun weg zoeken naar mijn kin. Ik loop naar de grote eikenboom en laat me daar langzaam naar beneden zakken tot ik met mijn rug tegen de ruwe schors zit. Ik zie dat er tranen op mijn broek vallen en blijf zitten tot de laatste traan gevallen is.

Terug in mijn Fiatje zet ik voorzichtig het laatste beetje zus op de stoel naast me. Er wacht me nog een laatste bestemming. Nog een laatste ritje met Sarah. Ik pak de bovenste van de twee enveloppen die over zijn.

Mijn liefste zusje,
Nu je het stof dat ooit mijn lijf was naar het meertje hebt gebracht, blijft er nog een laatste missie over. Ga om vijf uur naar het café waar we allebei ons eerste biertje dronken. Neem het laatste beetje as mee voor een afscheidsdrankje met je zus en vergeet de laatste envelop niet. Proost!


Grappig dat Sarah deze tocht wil afsluiten met een laatste drankje. Het klinkt bijna gezellig. Ik draai het sleuteltje om, zet de radio aan en rijd terug naar de kerk. Ik parkeer op hetzelfde plekje als vanochtend en loop naar het café. Door het raam zie ik dat het er niet erg druk is. Ik trek de zware deur open en loop naar binnen. Aan de bar zie ik een bekende rug. Jaap. Het verbaast me niet direct dat ik hem hier aantref. Het is tenslotte de dag waarop ik de helft van zijn vrouw heb verstrooid. Toch aarzel ik even bij de deur. Ik wil vandaag niet meer praten, met niemand. Dan kijkt Jaap plotseling om. Te laat. Ik loop naar hem toe en zie nu dat hij gehuild heeft. ‘Hee Sofie, goed dat je er bent. Sarah vroeg me om je hier vandaag te ontmoeten. Hoe was je dag?’ Zijn stem klinkt een beetje schor. ‘Tsja, hoe was mijn dag? Vreemd en verdrietig maar ook goed. En ik heb eigenlijk ook wel gelachen.’ Jaap glimlacht een beetje en gebaart naar de kruk naast hem. ‘Ga zitten, wat wil je drinken?’ Ik vraag om een biertje en zet de wijnkoeler met het laatste beetje as naast me op de bar. Jaap bestelt en terwijl hij wacht, zie ik dat hij een paar keer onrustig naar de deur kijkt, alsof hij weg wil. Hij lijkt te schrikken als de barman de glazen voor hem neerzet. ‘Op Saar,’ zeg ik, terwijl ik mijn glas voorzichtig tegen de koker tik. Jaap lacht. ‘Sarah had altijd een smoes als het haar beurt was om een rondje te betalen. Sommige dingen veranderen nooit. Al heeft ze nu wel een heel goede smoes bedacht!’ Ik schiet in de lach. De deur van het café gaat open. Jaap stopt met lachen en ik zie dat zijn gezicht plotseling van kleur verschiet. Ik kijk om en zie een bekende, slungelige man richting de bar lopen. Hans? Vragend kijk ik naar Jaap, die zich duidelijk niet op zijn gemak voelt. Hans loopt op ons af en steekt zijn hand naar me uit. ‘Hoi Sofie, fijn om je te zien,’ zegt hij, terwijl hij mijn hand vastpakt en deze net iets te lang vasthoudt. Weer kijk ik naar Jaap, die er nu zo ongemakkelijk uitziet dat ik me plotseling voel alsof ik opnieuw te horen ga krijgen dat mijn zus doodgaat. Wie gaat me vertellen wat hier aan de hand is? Dan legt Jaap een hand op mijn schouder. ‘Sarah wilde het je zelf vertellen. Het staat in de laatste envelop.’ Dan richt hij zich tot Hans. ‘Kom, dan gaan we even aan dat tafeltje zitten.’ Hij knikt me bemoedigend toe en loopt met Hans naar een tafeltje bij het raam. Ik open de laatste envelop.

Lieve Sofie,
Tijd voor de losse eindjes. Weet je nog dat we dat filmpje zagen van die voetballers en dat we moesten tellen hoe vaak ze de bal overspeelden? Dus wij als een gek tellen en tot onze verrassing bleek dat we allebei goed geteld hadden. Toen kwam die diepe stem aan het eind van het filmpje: ‘Maar zag je ook die roze olifant in een tutu door het scherm dansen?’ Natuurlijk hadden we die gemist, want we hadden het te druk met tellen. We keken het filmpje nog een keer en konden niet geloven dat we die olifant niet gezien hadden.


‘Ruim je dat zelf ook op?’ hoor ik de barman enigszins geïrriteerd vragen. Ik kijk naar de bar en zie een bergje snippers dat zojuist nog een bierviltje was. Ik knik afwezig. Hoewel ik verder wil lezen, bekruipt me het gevoel dat ik helemaal niet wil weten wat Sarah me nu gaat vertellen. Ik kijk achterom en zie nog net dat Jaap zijn hoofd snel van me wegdraait.

Het begon allemaal met die schoolreünie waar we begin vorig jaar naartoe gingen. Ik had Jaap verteld over wat mensen uit die tijd, waaronder Hans. Hij wist dat Hans mijn eerste liefde was en het idee dat hij hem zou gaan ontmoeten vond hij eigenlijk wel grappig. ‘Ik heb je toch gewonnen,’ grapte hij in de auto ernaartoe. Hij voelde zich dan ook niet ongemakkelijk toen ik hem een tijdje later voorstelde aan Hans. Ze waren al snel in een gesprek verwikkeld over een boek dat ze allebei gelezen hadden en ik vermaakte me intussen met mijn oude schoolvriendinnen. Ik zag Jaap aan het eind van de avond pas weer en hij verzekerde me dat hij het heel leuk had gevonden om Hans te ontmoeten en dat het helemaal niet erg was dat ik het te druk voor hem had gehad.

Had Sarah misschien een affaire met Hans? Nee, dat kan het niet zijn. Daar was ze het type niet voor.

Hans was de roze olifant in het filmpje van ons huwelijk.

Dus toch! Ik voel het bloed naar mijn hoofd stijgen. Zelfs nu ze een potje as is kan ze me nog boos krijgen. Ik dwing mezelf om verder te lezen. Misschien heeft ze nog een goed excuus.

Vlak na die reünie sloot Jaap zich aan bij een tennisclub. Hij kocht een mooi nieuw racket en sportkleding en twee keer per week had hij les. Jaap had al een half jaar tennisles, toen ik begon te vermoeden dat er iets niet klopte. Het racket had nog steeds geen krasje en ook zijn tennisschoenen waren nog veel te wit. Alsof hij betrapt wilde worden. Toen ik hem ernaar vroeg vertelde hij meteen wat er aan de hand was. Hij en Hans waren verliefd. De tennislessen waren een excuus geweest om de avonden met Hans door te brengen.

Wat?! Ik schiet overeind en raak met mijn arm de wijnkoeler die met een oorverdovend lawaai op de stenen vloer terecht komt. Het laatste beetje Sarah ligt nu naast mijn kruk. De barman komt al achter de bar vandaag met een bezem. ‘Nee,’ roep ik, terwijl ik opspring en me op mijn knieën laat vallen. ‘Dat is mijn zus! Die kun je niet zomaar opvegen!’ Als ik met twee bierviltjes mijn zus terug in de koker probeer te krijgen, voel ik een hand op mijn schouder. Jaap knielt naast me neer. Ik schud zijn hand weg. ‘Niet nu Jaap!’ Jaap kijkt me bezorgd aan. ‘Goed, Sofie,’ zegt hij zacht, ‘het spijt me.’ Hij loopt terug richting het tafeltje, waar Hans liefdevol een hand op zijn arm legt. ‘Laat haar maar even,’ hoor ik hem zeggen. Inderdaad, laat mij maar even. Nu eerst Sarah. Jaap en zijn nieuwe vriendje moeten maar even wachten. Met een papieren zakdoekje veeg ik het laatste beetje as op en gooi het met zakdoek en al in de koker. Ik ga zitten, klem mijn zus stevig onder mijn arm en lees verder.

De dag na deze onthulling had ik een afspraak bij de arts die me vertelde dat mijn dagen geteld waren. Daar zat ik dan; bedrogen en opgegeven. Die avond verbrandde ik alle tennisspullen in de tuin en gooide ik ons trouwalbum erachteraan. Daarna volgden de modelvliegtuigjes waar Jaap zo hard aan gewerkt had. Toen ik vond dat ik genoeg verbrand en kapot gesmeten had, konden we praten en we besloten vrij snel om de tijd die me nog restte samen met de kinderen zo goed mogelijk door te brengen. Om geen onnodige onrust te veroorzaken, vertelden we jullie niets.

Ik kan het nog niet helemaal bevatten. Mijn zus kreeg de ultieme bijrol, die van de bedrogen vrouw, en werd daarna weer net zo hard teruggeduwd in de hoofdrol door haar ziekte. Ik dacht dat ik een laatste biertje met haar kwam drinken. In plaats daarvan zit ik hier nu een paar meter verwijderd van haar weduwnaar en zijn nieuwe vriend.

Je vraagt je misschien af waarom ik je eerst naar het huis van Hans stuurde. Hans wist hier niets van. Eerlijk gezegd was dat een kleine wraakactie. Ik zei dat ik altijd een beetje bij hem wilde zijn. Dat was geen jeugdsentiment, maar mijn manier om hem eraan te herinneren dat Jaap eerst van mij was. Een laatste sneer. Dat recht heb ik denk ik wel. Bovendien was ik benieuwd wat je zou bedenken om dit voor elkaar te krijgen, al weet ik dat ik je briljante plan waarschijnlijk niet meer zal zien. Een laatste advies: als je ooit denkt dat je de perfecte liefde gevonden hebt, maak dan dat je wegkomt! Jij dacht dat ik altijd de perfecte liefdes had en intussen vond je zelf echte, imperfecte liefde. Ik hoop dat je het laatste beetje as mee naar huis wil nemen, zodat ik ook altijd een beetje bij jou kan zijn. Ik hou van je,
Sarah


Echte, imperfecte liefde. Bedoelt ze Joost? Is Joost het hoogst haalbare? Mijn gedachten worden verstoord door het geluid van mijn mobieltje. Op het scherm staat ‘thuis’ en even heb ik geen idee waar het telefoontje vandaan komt. Ik druk op ‘negeren’ en drink mijn glas leeg. Ik zou nu naar Jaap en Hans toe kunnen lopen, maar ik geloof dat deze missie wel volbracht is. Ik sta op en loop zonder om te kijken naar de deur. Morgen ga ik weer terug naar mijn leven. Mijn roze olifant. Morgen. Vandaag hoef ik nog geen beslissingen te nemen.

maandag 13 december 2010

Wineke Perrels

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Del

De stilte is onaangenaam. Dan wen je eraan. En dan is het weer tijd om iets te zeggen. ‘Het blijft maar regenen hè?’ zeg ik. Verdorie, het weer, dat had ik al gehad. Onze knieën raken elkaar bijna. Deze kamer is de poppenhuisuitvoering van oma’s vroegere arbeidershuisje. Oma antwoordt: ‘Jaha, die Anne is eigenlijk best wel een del.’ Ik lach, want in ieder geval kent ze mijn naam nog.

dinsdag 16 november 2010

Ricco van Nierop

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Lekkere thuiskomst, een dialoog

‘Hoe was het kind?’
‘Zeg mam, zit je me nu gewoon achter de deur op te wachten? Ik ben toch geen klein kind of zo!’
‘Nou moe, kind, rustig maar.’
‘Als het aan jou ligt, kan ik net zo goed een ketting om m’n enkel doen en die hiervoor aan de tuinbank vastmaken.’
‘Maar Lisa, het is toch niet zo vreemd dat je moeder wil weten hoe het is geweest zo’n eerste keer?’
‘Eerste keer, eerste keer. Ik heb heus wel vaker eens… Bijvoorbeeld toen op de middelbare school met die decaan.’
‘Dat wil ik helemaal niet horen, we gaan geen ouwe koeien…’
‘Ouwe koeien? Die decaan was helemaal niet zo oud, hoogstens 24 ofzo. Dat ben ik ook over vijf jaar. Leuke vent was dat trouwens, kon goed praten.’
‘Nou ophouden, Lisa. Je bent soms net je vader; altijd maar zijwegen inslaan als ik naar zaken vraag die er echt toe doen. Jullie denken dat ik te dom ben om dat door te hebben, altijd maar dat sarcasme om de boel af te leiden. Maar als het goed mis is, komen zowel je vader als jij bij mij uithuilen. Vind je het nu zo gek dat ik wil weten hoe je het daar gehad hebt bij die man?’
‘Ja, dat vind ik nogal privé.’
‘Natuurlijk is dat privé, er is haast niets te bedenken dat meer privé is, maar ik ben toch je moeder. Jij denkt zeker dat ik geen ervaring heb op dit gebied, hè. Dat ik niet ook het nodige meegemaakt heb voordat ik veranderde in de huisvrouw die, geheel terecht overigens, bezorgd op haar dochter zit te wachten.’
‘Ik wil helemaal niet weten wat jij vroeger hebt meegemaakt. Daar gaat het nu helemaal niet om. Ik leef nu en ga nu door een turbulente tijd heen. Dat zei hij zelf.’
‘Dus hij mag wel met je praten en ik niet! Terwijl ik nota bene met het voorstel kwam om naar hem toe te stappen toen jij zo depri was nadat je vorige vriendje – kom, hoe heet dat joch..’
‘Geert.’
‘Ja, Geert. Nu ben ik kwijt wat ik wilde zeggen. O, ja. Ik stel je aan hem voor en als dank krijg ik niets van je te horen. Als een moeder en dochter dit soort intieme zaken niet eens kunnen bespreken, wat is zo’n relatie dan waard?’
‘Nou, mam. Nu zet je het wel erg vet aan. Zo dramatisch is het nu ook weer niet.’
‘Als je mij niets wilt vertellen, is het wel degelijk dramatisch. En ik zal die man eens opbellen en hem vragen hoe het met mijn dochter gaat. Ja, dat is wat ik doe: ik bel hem gewoon op en vraag hem waarom mijn dochter zo kribbig thuiskomt en of dat iets te maken heeft met jullie samenzijn.’
‘Oké, oké, mam. Het is al goed. Je hoeft je niet ongerust te maken. Jacque is een prima psychotherapeut en de eerste sessie verliep goed. Ik ben nog niet direct gezond verklaard. Jacque vertelde dat zoiets een paar sessies kan duren. Hij vond dat ik eerst maar eens hard moest werken aan wat moeder-dochter-issues.’
‘Oh, misschien heeft hij daar wel gelijk in.’
‘Wil je nog meer weten?’

zaterdag 6 februari 2010

C.M. Kruijtzer

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Meisje met de All Stars

1.

De hond staat te plassen tegen een boom. ‘Joehoe!’ Julien kijkt om. Een mollige vrouw komt door de schemering snel op hem afgelopen: de buurvrouw. Haar borsten bewegen mee terwijl ze loopt. ‘Joehoe! Ik zag u lopen vanuit het keukenraam!’ roept ze vanaf een afstand. Alle huizen op de laan zijn vrijstaand. Julien en Verdi staan aan de overkant van de weg, tussen het huis van Julien van dat van Machteld in. ‘Er is wat vervelends gebeurd en het spijt me het te moeten melden.’ Inmiddels staat ze voor hem. Ze praat in één adem door: ‘Vorige week waren die lui hier bezig met het afzagen van die overhellende takken, weet u wel. Ik snap wel waarom dat moet gebeuren. Het is natuurlijk hartstikke gevaarlijk als er een tak afbreekt en die valt op een auto of zo. Of een fietser. Of een kinderwagen. Dat zou vreselijk zijn. Maar nu is die tak dus op mijn tuinhek gevallen. Toen ze ’m afzaagden. Toen viel ie zo op het tuinhek.’ Julien kijkt haar aan. ‘Aaaahh, dat is vervelend.’ Even lijkt het of hij lacht. ‘Dat is vervelend, maar nu weet je in elk geval dat die tak niet nog een keer zal vallen.’ ‘Ja, ja.’ Een moment lijkt de buurvrouw niet meer te weten wat ze moet zeggen. ‘Maar wat wel vervelend is, is dat het hek nu piept.’ ‘Het piepte toen de tak erop viel?’ informeert Julien. ‘Nee, het piept nu. Het piept elke keer als ik het open en dicht doe.’ ‘Aha, dat is vervelend.’ Ze kijkt hem verwachtingsvol aan. Het blijft even stil. ‘Nou, het is nu donker... maar ik kijk er wel een keer naar.’ ‘Dat zou heerlijk zijn. Weet u, ik ben toch een vrouw alleen en dan blijf je toch zitten met zoiets.’ Machteld slaakt een zucht. Ze legt haar hand op haar borstbeen en schud haar bruine haar naar achter, alsof ze Elisabeth Taylor is die zojuist ten huwelijk is gevraagd. ‘Er zal waarschijnlijk wel een mannetje aan te pas moeten komen,’ zegt Julien snel. ‘Wilt u anders een glaasje wijn, of wat drinkt u? Whisky of zo? Een goede buur is beter dan een verre vriend, vindt u niet?’ Julien schudt zijn hoofd. ‘Hartelijk dank voor het aanbod, maar ik moet nog werken vanavond. Helaas.’ ‘O, jammer, nou volgende keer dan.’ Ze kijkt meewarig naar Verdi, alsof ze het vooral vervelend vindt voor de hond. ‘Nou ik loop snel weer naar binnen. Het is toch wat fris.’ ‘Dag Machteld.’ Ze loopt naar haar huis.’En bedankt, hè?’ roept ze nog vanuit de deuropening. Nu is hij ontsnapt, maar hij zal toch langs moeten gaan voor dat tuinhek. Verdi kijkt hem aan. Ze lopen terug langs het weggetje, eerst aan de bosrand en dan steken ze schuin over. Op het aanrecht staat een fles rode wijn klaar die hij heeft ontkurkt voordat ze naar buiten gingen.

2.

‘Meneer de burgermeester, wat goed dat ik u hier tref.’ Machteld praat hard. Julien staat met zijn gezicht naar het schap met eieren, met zijn rug naar het pad. ‘Eieren zijn slecht voor uw cholesterol, weet u.’ In Machtelds mandje liggen een pak tomatensap en een bos bleekselderij. ‘Dag Machteld,’ zegt hij met de klemtoon op elke lettergroep. ‘Heeft u het al gehoord?’ zegt ze opgewonden. ‘Ik weet niet waar je nu specifiek op doelt, Machteld.’ ‘Van Esther van de Velden! Ze komt bij ons in het dorp wonen. Hier in Achterkerken. En u raadt nooit waar. Naast mij! Nummer vier. Ze heeft nummer vier gekocht. Het was de bedoeling dat het stil werd gehouden, maar ik hoorde het van Mary Jansen die werkt op het makelaarskantoor.’ Julien kijkt haar niet aan en houdt zijn blik op het schap eieren gericht. ‘Nee dat had ik nog niet gehoord.’ Hij pakt langzaam een doos eieren uit het schap en bekijkt het zorgvuldig. ‘Spannend, hè, zo’n beroemdheid in ons dorp. Nou daar bent u zeker wel blij mee.’ Julien kijkt nog steeds naar de doos eieren. ‘Zou het gek zijn, als ik langs ga? Dat is toch niet gek hè, als ik als buurvrouw langs ga? Nee dat is eigenlijk een warm gebaar, toch?’ Ze reikt langs hem om een doos eieren te pakken. ‘Hoe weet je dat, zei je nou?’ ‘Van Mary, bij de makelaar. Ze had de naam zien staan, maar er zijn meer E.S. van de Veldens natuurlijk. Maar toch: die naam valt op. Toen heeft ze het aan Hendricks gevraagd. Die zei dat het waar was, maar dat ze het niet verder mocht vertellen. Maar ik dacht iemand in uw positie moet zoiets weten toch?’ ‘Ja. Op nummer vier bij ons op de laan?’ ‘Neemt u mij niet kwalijk hoor, maar ik moet toch opschieten, ik moet zo bij de kapper zijn. Maar ik houd u op de hoogte, als ik nog meer ontdek.’ Julien kijkt nog steeds naar de eieren. ‘Ja, doe dat.’ Machteld grist in het voorbij gaan twee pakken Côte D’Or uit het volgende schap. ‘O, het tuinhek! Dat vertel ik nog wel.’ Julien lijkt even bevroren en zet dan de doos eieren zonder te kijken terug in het schap.

3.

Hij zou Esther kunnen tegenkomen. Misschien is zij ook aan het wandelen. Ze zou elk moment achter een duintop tevoorschijn kunnen komen. Verdi loopt voorop. Ze lopen door de duinen. Het regent zachtjes en het waait niet. De regen valt als poeder op Juliens gezicht. Er is niemand behalve de hond en hij.

Uit zijn binnenzak haalt hij een pakje Marlboro. Hij haalt er een sigaret uit en steekt ’m aan. Hij herinnert zich Esther nog scherp. Ze had iets fels, iets wat haar anders maakte dan andere meisjes. Haar rode haar vlamde om haar gezicht.

‘Eet je vaak brie?’ Hij kijkt om en kijkt recht een gezicht vol sproeten en een paar groene ogen. Voor hem in de supermarkt staat een meisje met rood haar. Ze heeft een blauw jurkje zonder mouwen aan en een paar All Stars dat vroeger wit moet zijn geweest. Ze kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Vraag je dat aan iedereen?’ ‘Nou sorry, hoor.’ Ze wendt zich af en begint weg te lopen. ‘Wacht sorry, ja, ik hou wel van brie.’ Ze draait zich weer om. Ze kijkt een beetje argwanend. ‘Je stond zo aandachtig in de koeling te kijken. Ik weet een heel goed recept met brie, namelijk. Ik vroeg of je het vaak at trouwens, niet of je ervan hield.’ Ze kijkt hem met toegeknepen ogen aan. ‘Wat is dat recept dan?’ Hij probeert het luchtig te laten klinken. ‘Nou, je bakt de brie in de oven, gepaneerd met nootjes.’ Ze kijkt niet meer zo boos. ‘En dan maak je er een saus bij van frambozen. Of met cranberry’s in de winter.’ Hij knikt en lacht naar haar. ‘Dat klink goed inderdaad.’ Met zijn zachte, vrolijke stem waarmee hij tegen meisjes praat. ‘Ik weet ook een goed recept, met kipfilet en brie.’ ‘Ik eet geen vlees’, zegt ze. ‘Oh.’ ‘Maar ik veroordeel mensen die vlees eten niet, hoor.’ ‘Ik zou eigenlijk ook geen vlees willen eten, maar ik vind het gewoon heel lekker. En als ergens geen vlees in zit is het gewoon minder lekker’, antwoordt Julien. ‘Dat zeggen veel mensen, maar dat valt echt wel mee. Het is gewoon wennen en op een geven moment heb je dan zoveel recepten dat je er niet eens meer aan denkt.’ Even zeggen ze allebei niets, maar dan zegt Esther: ‘Maar als je wil, kan ik vanavond wel die brie voor je maken, om het te bewijzen.’ Ze kijkt hem aan met een gulle lach. Julien kijkt naar de grijsgespikkelde tegeltjes van de Hoogvliet. ‘Ja, leuk.’ Hij zou eigenlijk voor zijn huisgenoten kip met brie maken, maar hij kan bellen dat het niet door gaat. ‘Ik woon vlakbij,’ zegt Esther. ‘Kom.’ Ze pakt een pakje brie uit het koelvak. ‘We kijken of er frambozen zijn.’

Julien is bij de duinrand aangekomen en kijkt uit over de zee. Door het weer is het uitzicht wazig, alsof het een foto met weinig pixels is.

‘Goeiemorgen!’ Hij doet zijn ogen open en haar gezicht is vlakbij het zijne. Ze zit op haar knieën over hem heen. Met haar schenen drukte ze zijn benen in het matras. Met haar handen houdt ze zijn armen vast. Zijn hoofd schiet opzij naar de wekker. Shit, half elf! Hij wil zich oprichten, maar zij houdt hem tegen. ‘Ha, ha, ik heb je in de houdgreep.’ ‘Shit ik moest om negen uur naar college.’ ‘Tja, te laat.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Hij duwt haar een stukje naar de zijkant en begint aan de wekker de morrelen. Zij springt op van het bed. Gekleed in een onderbroek loopt ze naar het raam. Ze steekt haar hoofd tussen de gordijnen door. ‘Het is ontzettend lekker weer vandaag!’ ‘Heb jij aan die wekker gezeten?’ ‘Ik heb een meesterlijk plan!’ Ze draait zich om. ‘Wil je het horen?’ Met een paar sprongen is ze terug bij het bed. Ze trekt het dekbed van hem af. Hij probeert het terug te pakken. ‘Nou, wil je het horen?’ Ze gaat met haar knieën op het dekbed zitten. ‘Oké.’ Hij zet de wekker terug. ‘Vandaag wordt er niet gestudeerd!’ maakt ze bekend. ‘We gaan zeilen. Ik weet een plek en waar we een boot kunnen huren.’ Hij kijkt naar haar gezicht. Haar ogen stralen. Het verbaast hem dat zo’n tenger lichaam zoveel energie kan herbergen. Hij richt zich op en trekt haar aan haar been naar zich toe. Ze stribbelt tegen. ‘Alleen als je “ja” zegt.’ In één armbeweging trekt hij haar lichaam naar zich toe. Hij kust haar op haar wang en voorhoofd. ‘Oké.’

Ze springen samen van de boot af, begeleid door luid gejoel van Esther. Het water spettert omhoog. Esther verdwijnt met hoofd en al onder water. Het water is lekker koel. Ze zwemmen een rondje om de boot. Tijdens het zwemmen zijn hun lichamen dicht bij elkaar. De zon schijnt en het waait nauwelijks. Het gehuurde Valkje dobbert op ’t Joppe. Julien klimt als eerste de boot weer op. Esther probeert ook de boot weer op te komen. Hij pakt haar onder haar oksels vast en trekt haar de boot in. Zij draagt een bikini: een zeegroene. De witte huid op haar schouders en gezicht is versierd met minuscule sproetjes. Haar benen steken onder haar lichaam uit, knokig en dun als satéprikkertjes. Ze probeert mee te werken met haar benen, maar dat heeft een averechts effect. Ze vallen allebei. Ze komt boven op hem in de kuip terecht. Ze lachen. ‘Moet je kijken.’ Op haar been is een grote rode vlek te zien. ‘Dat gaat blauw worden.’ Ze wrijft voorzichtig met twee vingers over de plek. ‘Voor de collectie.’ Julien kijkt naar haar benen. Esther heeft verscheidene plekken op haar benen in verschillende stadia van beursheid. ‘Hoe kom je toch aan al die plekken, kleintje?’ ‘Deze,’ wijst ze, ‘is van vorige week toen ik met de fiets ben gevallen op het bruggetje op de Nieuwe Rijn. Deze is van een kastdeurtje. Ik zag niet dat het open was. Deze weet ik eigenlijk niet.’ Ze kijkt aandachtig naar haar benen. ‘Het liefst zou ik je elke dag helemaal inpakken met kussens, zodat je je nergens pijn aan kunt doen.’ Hij slaat zijn armen om haar heen. ‘Jij bent lief.’ Ze kust hem op zijn mond. Het zeil hangt bewegingloos boven hen. Ze horen geen andere mensen om zich heen, alleen een vliegtuig op weg naar Schiphol. Met haar hand glijdt ze over zijn rug en over zijn billen. Ze wringt haar hand in zijn onderbroek. ‘Hee kijk uit, straks ziet iemand ons.’ Hij probeert zich op te richten. ‘Er is niemand hier.’ Hij giechelt. Ze trekt haar bikini-bovenstuk uit en gooit het weg. Het blijft hangen aan de zijstag.

’s Avonds fietsen ze naar huis, loom en verbrand. Vooral Esther is rood. Onderweg eten ze patat met pindasaus. Het is een perfecte dag, zoals kinderen van eenentwintig ze waarschijnlijk nog steeds hebben.

Julien staat nog steeds bij de duinrand. Verdi is naar beneden gelopen en snuffelt aan de branding. Julien roept de hond. Zo kon Esther zijn, maar soms was ze anders.

Een paar dagen later wordt hij ’s nachts wakker. Hij draait zich op zijn zij. Esther ligt naast hem. Hij slaat zijn arm om haar heen en voelt dat ze niet slaapt. ‘Esther?’ Hij buigt zich over haar heen. Ze ligt met haar ogen wijd open en kijkt recht voor zich uit. ‘Esther, wat is er?’ zegt hij zacht. Ze geeft geen antwoord. ‘Hee.’ Hij schudt zachtjes aan haar schouder. Ze gaat rechtop in bed zitten. ‘Ik voel me niet goed.’ Ze staart nog steeds. ‘Ik moet naar buiten.’ Met snelle bewegingen begint ze haar kleren aan te trekken. ‘Wacht ik ga met je mee.’Julien raapt zijn spijkerbroek van de grond. ‘Esther, wat is er? Vertel me dan wat je voelt. Of waar je aan denkt.’ Hij wil haar aanraken. Ze staat al bij de deur. ‘Ik heb het benauwd. Ik moet naar buiten.’ Hij struint met haar door de stad. Ze praten niet. Hij kijkt naar haar, maar ze kijkt niet naar hem. Het is vreemd om in totaal nuchtere toestand om vier uur ’s ochtends door de stad te lopen. Het is heel stil rond de grachten, op en enkele dronkaard na die naar huis zwalkt. Als je dronken bent hoor je de stilte niet. Julien hoort de stilte wel.

Hij besluit naar zijn ouders te gaan. Esther vertelt hij dat hij iets moet regelen, thuis bij de bank. Hij blijft een week. Dan kan hij meteen wat tijd aan studeren besteden. En bovendien is zijn geld bijna op. Na de week keert hij terug naar Leiden. De huistelefoon gaat. Een van de eerstejaars neemt op: ‘Esther, voor je.’ Hij overweegt even om te zeggen dat hij er niet is, maar dan zou hij zich aan de eerstejaars moeten verklaren. Hij loopt naar de telefoon. ‘Hee, met mij. Heb je zin om uit eten te gaan? Je mag kiezen: De Bierbengel of Mijn Broer. Ik heb honderd gulden van mijn vader gekregen. Hij denkt dat ik mijn tentamens heb gehaald.’ Ze klinkt vrolijk. ‘Ik heb al gezegd dat ik mee eet met het huis.’ ‘Oh, jammer. Ik dacht: je bent een week weggeweest en bovendien heb ik een meesterlijk plan, waarover ik je moet vertellen. Ah, kom op nou. Ik haal je over tien minuten op.’

Een kwartier later staat ze in zijn kamer. Ze draagt een kort blauw rokje met een groen T-shirtje. Ze wiebelt op en neer op haar gympen. ‘Je raadt het niet. Je raadt nooit wat ik heb besloten!’ ‘Wat dan?’ ‘Ik stop met mijn studie. Van studeren leer ik niets. Wat ik moet doen is: heel veel lezen en gewoon leven en reizen. Dat is wat ik echt wil.’ Julien kijkt haar aan. ‘Met je studie stoppen? Wat heeft dat nou voor zin?’ hij zucht ‘Wat denk je nou? Dat je je brood kunt verdienen met een gymnasiumdiploma?’ ‘Wat maakt dat uit! Dan kom ik toch bij jou wonen. Hoeveel geld heeft een mens nou nodig?’ Ze kruipt bij hem op schoot. Hij beweegt zich niet. Ze richt een zoen op zijn mond, die hij afwendt door haar zijn wang toe te keren. ‘Esther.’ Esther legt haar hand tegen zijn wang en draait zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat is er nou?’ ‘Esther, kom op.’ ‘Ik snap eerlijk gezegd niet wat het probleem is. Ik mag toch doen wat ik zelf wil. Dit gaat niet over jou, dit gaat over mij.’ Hij zwijgt. ‘Ik moet mijn eigen weg volgen en dit is het niet. Als ik dat nu al weet, waarom zou ik dan doorgaan?’ Hij wendt zijn gezicht weer van haar af. Ze stapt van zijn schoot. ‘Waar gaat dit gesprek eigenlijk over? Gaat dit over dat ik niet meer wil studeren?’ Ze kijkt hem strak aan. ‘Ik wil er mee ophouden, met ons,’ zegt hij. ‘Ik heb het er met mijn moeder over gehad en zo’n meisje zoals jij, dat is gewoon niets voor mij.’ Hij kijkt haar niet aan. Het blijft stil. ‘Oké.’ Ze ademt diep in. ‘Je hebt het met je moeder over mij gehad en een meisje zoals ik is niets voor mij. Wat voor meisje ben ik dan? Ik zou best graag willen weten wat voor meisje ik ben.’ ‘Daar gaat het niet om. Het gaat om mij. Ik wil niet meer.’ ‘Hoe kan dat nou? Sinds wanneer?’ Ze loopt achteruit en leunt met haar rug tegen de deur. Ze perst haar lippen stijf op elkaar en kijkt naar de grond. ‘Ik ben gewoon niet meer verliefd. Daar ben ik deze week achter gekomen.’ Ze richt haar gezicht op. ‘Nou, dan is er niet echt veel meer te zeggen of wel?’ Julien zegt niks meer.

Het zou bijzonder sjiek van hem zijn geweest, als hij het gewoon hierbij had gelaten. Helaas voor alle betrokkenen was dat hem niet gelukt. Terwijl hij zelf zijn oude hobby heel veel bier drinken weer oppakte, hield hij haar in de gaten. Hij sloeg een jongen op zijn gezicht, over wie hij had gehoord dat zij met hem had gezoend. Hij achtervolgde haar naar huis, toen ze een avond in dezelfde kroeg waren geweest en elkaar de hele avond niet hadden aangekeken. In zijn dronkenschap smeekte hij haar om vergeving, maar toen zij na tien minuten bereid was hem toch weer in haar armen te sluiten, wees hij haar weer af. Hij wilde haar niet meer, maar hij wilde wel dat zij hem nog wilde. Na een half jaar had zij iemand anders gevonden, wat de afstand vergrote. Ze deden op straat alsof ze elkaar niet kenden. Nadat hij zijn drinken wat beter onder controle kreeg, ontmoette hij zijn vrouw. Langzamerhand was Esther, stukje bij beetje, uit zijn gedachten weggegleden.

Toen kwam het boek. Hij had het gelezen, om haar dan uiteindelijk toch nog te leren kennen, maar hij had niet gevonden wat hij zocht. Het ging voornamelijk over haar relatie met haar ouders en over één of andere vent die ze na hem had ontmoet. Julien kwam er wel in voor. In één paragraaf werd hij beschreven. Hij werd afgeschilderd als een moederskindje, die nog niet zo ver was in het zich losmaken van zijn ouders als de hoofdpersoon zelf. En nu is ze in zijn dorp komen wonen. Twee huizen verderop.

Hij steekt nog een sigaret op als hij richting de auto loopt. Hij merkt dat hij nog steeds nieuwsgierig is naar het meisje op de All Stars. Aan Machteld heeft hij doorgaans niet veel, maar ze zou in dit geval wel eens bruikbaar kunnen blijken. Hij wil iets. Hij wil weten wat Esther aan het doen is en waarom. Die middag nog zal hij voorzichtig poolshoogte nemen, zonder dat ze er iets van merkt natuurlijk.

4.

Julien belt aan bij Machteld. Het huis van Machteld grenst aan de ene kant aan het erf van nummer vier en aan de andere kant aan het erf van zijn eigen huis. Nummer vier staat iets verder van de weg af dan nummer zes en acht. Vanaf de voordeur van nummer zes heeft hij zicht op een rood autotootje dat voor nummer vier op het grind staat. Machteld doet open. Ze heeft haar mond vol. ‘Hajo, Julien.’ Ze probeert toch te praten. ‘Ik dacht, ik kom eens naar het tuinhek kijken.’ ‘Oh, dat is aardig.’ Ze heeft inmiddels haar hap doorgeslikt. ‘Ik zit net lekker aan de koffie met gebak. Dat doe ik anders nooit hoor, maar ik dacht: ik verwen mezelf ’ns lekker. Wilt u ook een kopje?’ ‘Nee, dank je, ik heb net op.’ Ze blijven bij de deur staan. Machteld wijst in de richting van het rode autootje. ‘Ik heb aangebeld gister. Eerst dacht ik nog van, misschien heeft ze daar geen zin in, maar ik deed het toch maar. Dus ze deed open en ze heeft mijn boek gesigneerd. Heel aardig. Prachtig boek, hoor, prachtig. Ken je het?’ ‘Nou, mijn vrouw heeft het gelezen, geloof ik.’ ‘Dat je het niet gelezen hebt. Echt iedereen heeft het gelezen. Een jaar geleden was het denk ik, toen las echt iedereen het.’ ‘Ik ben niet zo’n lezer. Misschien een keer een Mulisch of zo.’ ‘Nou dit is echt goed hoor. Een beetje spiritueel, zeg maar. En een beetje filosofisch.’ ‘Misschien lees ik het nog een keer.’ ‘Je krijgt door zo’n boek echt het idee dat je iemand kent, hè. Net als wanneer je mensen vaak op tv ziet. Daarom was het ook zo leuk om even aan te bellen. Zij kent mij natuurlijk niet, dat is dan wel raar. Wel echt een heel vriendelijk mens. Ze leek alleen een beetje verdrietig of zo.’ ‘Herkenbaar.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nou, ze is toch verhuisd en zo.’ Hij kijkt weer in de richting van het autootje. ‘Daar hoef je toch niet verdrietig van te worden?’ ‘Ik bedoel meer, dat zeggen mensen toch over roodharigen? Dat ze snel emotioneel zijn en zo.’ ‘O ja?’ ‘Hoe is het met dat tuinhek eigenlijk?’ ‘O ja, ik laat het je even zien.’ Ze lopen samen naar het tuinhek dat grenst aan de heg met het erf van nummer vier. ‘Het is dus weer gemaakt.’ Machteld demonstreert dit door het tuinhek open en dicht te doen. ‘Ik hoop dat u het niet erg vindt, maar Charles bood het aan. En dat is toch een vakman, weet u. Ze waren eerst vorige week al geweest, maar toen was ik niet thuis. Toen was ik een paar dagen bij een nicht van me...’ Vanuit deze plek heeft Julien beter zicht op het huis. Het raam dat hij nu ziet aan de zijkant van het huis, is van de keuken, tenminste dat was het bij de vorige bewoners. Achter de auto, tegen de gevel staat een fiets. Hij ziet geen tekenen van leven. ‘Dus het piept niet meer. Hoor maar.’ Ze beweegt het tuinhek nog een keer.

5.

Julien neemt nog een slok. Misschien drinkt hij te veel. Hoeveel moet je drinken om als alcoholist gediagnosticeerd te worden? Vast meer. Bovendien: hij drinkt om de smaak, niet om de alcohol. Hij houdt nu eenmaal van de smaak van rode wijn en dit is echt een goede. Hij zit aan zijn bureau. Op het bureau staat een doos met foto’s. Hij dacht dat hij nog ergens een foto van haar had, van vroeger, maar kan ’m niet vinden. Zijn vrouw ruimt altijd van alles op. Zij is in Amsterdam, zijn vrouw. Ze hebben daar een appartement. Doordeweeks is ze daar. Ze houdt niet zo van het platteland en in Amsterdam kan ze lunchen met vriendinnen en cursussen volgen en dat soort dingen.

Hij zou zo een affaire kunnen hebben, zonder dat zij daar ooit achter zou komen. Die heeft hij niet natuurlijk. Hetzelfde geldt voor haar trouwens. Zou zijn vrouw een affaire hebben? Daar heeft hij al eens vaker aan gedacht, maar hij kan het zich niet voorstellen. Ze is nooit erg geïnteresseerd geweest in seks. Zou Esther iemand hebben? Hij heeft op internet gekeken, maar hij kon niets vinden. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Het is donker buiten. In het raam ziet hij zijn spiegelbeeld. Hij ziet er nog best goed uit. Zijn haar is half grijs, half zwart nu. Hij is wel wat aangekomen: tien kilo in dertig jaar, maar dat is te overzien. Hij kent veel mannen van zijn leeftijd die er slechter aan toe zijn: kaal, veel te dik. Op zich, voor een man van zijn leeftijd, zit hij nog best aan de bovenkant van de schaal.

Shit, het lijkt wel of hij zijn kansen aan het inschatten is om een affaire met Esther te beginnen. Hij houdt van zijn vrouw. Hij houdt echt van zijn vrouw. Ze komt morgen naar Achterkerken. Morgenochtend zal hij speciaal lekker eten in huis halen, rollade of zo. Rollade is zijn specialiteit. Nu is de fles leeg. Hij staat op en voelt nu pas hij dat hij de hele fles heeft leeg gedronken. Hij loopt naar de woonkamer. Op het tafeltje in de hoek staat een fles Armagnac. Een van de voordelen van zijn baan is dat hij nog wel eens een fles drank cadeau krijgt. Hij neemt er nog eentje. Esther. Wat is er toch met dat meisje, dat hij haar nu weer niet los kan laten? Als zij zich meer had laten kennen, waren ze dan nu nog bij elkaar geweest? Na drie maanden en vierhonderd en dertig pagina’s heeft hij nog steeds het idee dat hij haar niet echt kent. En nu duikt ze op: honderd meter verderop. De Armagnac heeft hem in een paar slokken helderder gemaakt. Hij zet zijn glas neer. Hij loopt naar de voordeur en pakt zijn jas van de kapstok. Verdi komt plichtsgetrouw aangedribbeld. ‘Sorry, jongen, sommige dingen moet een man alleen doen.’ Hij loopt naar buiten. De wind slaat in zijn gezicht. Hij loopt de weg af. Bij Machteld brandt geen licht. Hij loopt verder. Daar is nummer vier. Het rode autootje dat hij gisteren heeft gezien staat voor de deur. De fiets ziet hij niet. Om bij de voordeur te komen moet hij over het grind lopen. Zal hij aanbellen? En wat dan? ‘Hallo, ken je mij nog?’ Mijn god, wat een zinloze exercitie. Hij wil terug naar huis. Dan gaat er een licht aan, in de keuken. Hij kan het keukenraam niet zien maar hij ziet het schijnsel in de heg aan de zijkant van het huis. De heg scheidt Esthers tuin van die van Machteld. Is Machteld niet bij haar zus of zo? In Machtelds tuin ligt geen grind. Hij loopt een stukje terug naar het tuinhek van Machteld. Het gaat geruisloos open. Hij loopt langs de heg naar de achterkant van Machtelds tuin. Hij kan vanuit hier niet de keuken in kijken, omdat de heg te hoog is. Hij loopt verder. Aan het einde van Machtelds tuin staat houdt de heg op. De tuinen lopen daar in elkaar over. Julien loopt om de heg heen. Hij staat nu ongeveer vijftien meter van Esthers huis. Het heeft openslaande deuren naar de tuin. De woonkamer is fel verlicht. Daar is ze. Ze heeft een zwarte jurk aan. Geen sexy zwarte jurk, het is het soort zwarte jurk dat schrijfsters en maatschappelijk werksters dragen: bedekkend en met een artistiekerige uitstraling. Haar haar is nog steeds rood, van deze afstand in elk geval. Ook zij is zwaarder geworden. Dat mocht ook wel. Ze ziet er nu ronder en vrouwelijker uit. Ze is ergens mee bezig. Ze haalt boeken uit een verhuisdoos en zet ze in de kast tegen de wand. Nu bukt ze. Hij ziet haar even niet meer. Daar is ze weer. Ze gaat op de leuning van de bank zitten. Ze veegt haar voorhoofd af met de rug van haar hand en dan kijkt ze hem recht aan. Hij schrikt en zet een stap naar achter. Hij loopt ergens tegen aan en valt achterover, een rododendronstruik in. Shit. Hij kijkt weer naar de deuren. Dan ziet hij dat zij hem niet ziet. Binnen is het huis verlicht en buiten is het donker.

Hij kijkt, terwijl ze niet weet dat hij kijkt. Het is net of hij haar betrapt. Ze is kwetsbaar, zo helemaal alleen. Ze beweegt haar lichaam voorzichtig, maar tegelijkertijd doelgericht. Hij voelt en behoefte om haar te beschermen. Als ze bij elkaar waren gebleven, zouden ze dan nu nog bij elkaar zijn? Hoe zou zijn leven er dan uit hebben gezien? En dan begint hij te huilen, uit volle borst, met uithalen en snot dat uit zijn neus komt. Hij is dronken, dat weet hij wel. Dronkenschap maakt het makelijker om te huilen. Daar is het meisje. Het meisje dat hij eigenlijk nooit echt gekend had. Ze heeft het gehaald. Ze is veilig nu daar in dat huis. Ach Jezus, daar ligt hij dan, tweeënvijftig jaar, stomdronken te huilen in een rododendron. Hij rolt zichzelf de struik uit. Esther is weer met haar boeken bezig. Hij krabbelt op. Nu hij staat voelt hij weer hoe dronken hij is. Hij strompelt terug naar de heg, Machtelds tuin in. Het kost moeite om de ene voet voor de ander te zetten. Naar bed, nu moet hij naar bed, met twee paracetamol en morgenochtend een kan koffie.

6.

De uien verspreiden een zoete lucht. Hij roert nog een keer. De truc voor echt goede uiensoep is dat je de uien tenminste een half uur langzaam laat bakken, totdat ze bruin, maar nog zacht zijn. Op het aanrecht staat een rollade klaar. Hij hoort de sleutel in het slot en dan verschijnt zijn echtgenote in de keuken. ‘Hallo, wat ruikt het hier lekker!’ Ze geeft hem een kus op zijn wang. Hij slaat zijn beide armen om haar heen en drukt zijn lippen diep in haar wang. Ze lacht ‘Zo dat is enthousiast en ook al zulk lekker eten. Ben je vreemdgegaan of zo? Heb je al zin in een glaasje wijn?’ Ze rommelt in haar tas. ‘O, het pas twee uur zie ik. Ach, wat maakt het uit.’ Ze kijkt hem aan. ‘Nee dank je, daar ben ik nog niet aan toe.’ Ze praat verder. ‘Ik zag Machteld net. Ze kwam aanlopen toen ik de auto neerzetten. Ze vertelde zoiets geks.’ ‘Oh?’ Hij roert heel geconcentreerd in de pan. ‘Ja, ze zei dat die schrijfster hier is komen wonen. Esther van der Velden.’ Daphne trekt haar jas uit en hangt de jas over een keukenstoel. ‘Die ex van jou, uit Leiden.’ ‘Nou ja ex,’ murmelt hij. ‘Nou dat is toch zo? Een raar kind vond ik haar altijd. Helemaal niets voor jou. Wel leuk natuurlijk dat zo iemand dan schrijfster wordt. Je vraagt je toch af, wat moet dat dan worden?’ Ze gaat aan de keukentafel zitten. ‘Zal ik haar eens uitnodigen? Dat is misschien wel leuk. Ik ben toch best nieuwsgierig. En het is ook leuk om een beetje contact te hebben. Jij zit hier toch ook de hele week alleen.’