donderdag 23 december 2010

Kristel Snellen

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Roze olifant

Het volgende verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen. Althans, ze zijn gebeurd. Waar is een rekbaar begrip. Sommige waarheden winnen het nooit van de leugens waarin we geloven; andere nemen we mee het graf in. Of in dit geval, een hoge, smalle metalen pot die een beetje op een wijnkoeler lijkt.

De as werd verdeeld tussen mijn zwager en mij; hij een pot die mijn zus Sarah zelf gemaakt had bij haar pottenbakcursus en ik deze wijnkoeler. De helft van Sarah staat op de passagiersstoel van mijn groene Fiatje. Naast haar staat mijn tas met daarin de enveloppen waarop ze in haar zo herkenbare, kinderlijke handschrift heeft aangegeven wanneer en waar ze geopend mogen worden. Het enige wat ik tot nu toe weet is dat ik naar onze geboorteplaats moet rijden. Ik ben op een missie, vertelt de eerste envelop me. Het staat er met grote letters op: ‘Missie Dust in the Wind’. Ik glimlach even.

Terwijl de groene weilanden aan me voorbij trekken en ons geboortedorp steeds dichterbij komt, merk ik dat ik voor het eerst in weken gewoon wat voor me uitstaar en nergens meer op wacht. En heel even voel ik weer die opluchting die ik voelde na het overlijden van Sarah, gevolgd door een lichte paniek. Ja, Sarah is dood en dat neemt een boel praktische zorgen weg. Wat het ook heeft weggenomen is mijn excuus om geen beslissingen te nemen. Eerst was er de schok van de diagnose, baarmoederhalskanker. Toen het ellenlange wachten op uitslagen, daarna het doodvonnis en natuurlijk de slopende ziekte zelf met als onvermijdelijke einde de laatste adem, die mijn zus uitblies nadat ze zelf had besloten dat het nu wel mooi geweest was. De morfine werkte snel en de plannen voor de crematie lagen klaar in een mapje met daarop de tekst ‘Mijn Laatste Feestje’. En al die tijd hoefde ik niets te veranderen. Mijn leven stond op pauze.

Nu, twee maanden na de crematie, begint het besef te komen dat ik niet langer kan doen alsof de wereld stilstaat, terwijl alles om me heen het tegendeel bewijst. Zelfs mijn moeder, die na de crematie verzuchtte dat haar levenslust voorgoed verdwenen was, heeft zich opgegeven voor een cursus line dancing. Intussen begint mijn uitzendbaantje bij het callcenter van een kinderboekenclub steeds vastere vormen aan te nemen en ik ben slechts enkele weken verwijderd van een contract. Sarah had hard gelachen toen ze hoorde dat ik kinderboeken moest gaan verkopen aan jonge ouders. ‘Wat een luizenbaantje!’ had ze geroepen. ‘Dat is zo ongeveer de makkelijkste doelgroep die je kan hebben. Vooral de moeders!’ Ik had dit baantje natuurlijk niet voor niets aangenomen. Teveel moeite en ik zou betrokken kunnen raken. Dat risico loop ik nu duidelijk niet. Het is slechts een korte tussenstop, totdat ik weet wat ik wel wil doen.

Nog vijf kilometer tot het dorp. Sarah had een hekel aan autorijden. Ze probeerde er altijd onderuit te komen en meestal lukte dat ook. Jaap, haar man, maakte er altijd grapjes over, maar hij vond het geen enkel probleem om haar overal naartoe te rijden. Net als dat hij het prima vond om haar kleren te strijken en haar lievelingspasta te koken. Hij vond het niet erg en dat vond Sarah op haar beurt weer niet erg.

‘Waarom haal je die was er niet eerder uit?’ had Joost vanochtend gemopperd vanachter zijn krant, terwijl ik de as van mijn zus voorzichtig uit de kast pakte en in mijn tas zette. ‘Het gaat zo hartstikke stinken!’ Dat ik mijn overleden zus vandaag aan de wind ging toevertrouwen, veranderde blijkbaar niets aan zijn ontevredenheid over mijn functioneren in ons huishouden. Niet dat het me verbaasde. Joost is niet zo’n held als het om ziekte en de dood gaat. Het maakt hem ongemakkelijk. Hij bedoelt het niet slecht, maar hij weet zich gewoon geen houding te geven. Zijn idee van medeleven tonen is het er vooral niet over hebben. En ik kan niet ontkennen dat ik dat niet eens zo vervelend vind. Het is misschien niet perfect, maar het werkt. In ieder geval beter dan de twee heftige liefdes hiervoor, die allebei in een paar maanden tijd van hoge pieken naar diepe dalen naar hartverscheurend liefdesverdriet waren gestort. Al vraag ik me de laatste tijd af hoe lang iemand zonder pieken kan doormodderen.

Ik ben benieuwd waar deze missie me naartoe gaat brengen. Mijn zus kennende wordt het een sentimentele trip down memory lane. Voor haar zoon en dochter had ze een album gemaakt met daarin foto’s, teksten en tekeningen over hun leven samen. Deze road trip is vast mijn album. Er zijn drie bestemmingen, met als startpunt ons dorp. Vanaf daar zal Sarah me de weg wijzen met haar envelopjes, als een hemels gps. Nog even mag mijn leven op pauze blijven staan. Vandaag hoef ik nog geen beslissingen te nemen.

Het is rustig in het dorp. Ik rijd naar de grote parkeerplaats bij de kerk en parkeer naast het bankje waar ik jaren geleden mijn eerste zoen kreeg. Het bankje is nog hetzelfde. De zoenen zijn door de jaren heen beter geworden. Althans, de mijne, weet ik vrijwel zeker. Ik weet niet hoe het Freek vergaan is op dat gebied. Het laatste wat ik gehoord heb, is dat hij getrouwd is met het vriendinnetje dat hij na mij ontmoette. Veel oefening zal hij dus waarschijnlijk niet meer gehad hebben. Ik wil nog even blijven hangen in deze herinneringen, maar het is tijd. Ik pak het stapeltje enveloppen en open met trillende vingers de eerste, om voor het laatst contact te hebben met mijn grote zus. Ik weet dat mensen dingen zeggen als ‘ze kijkt over je schouder mee’ en ‘ze zal altijd over je waken’. Als ze dat zeggen dan knik ik even met een beleefd glimlachje. Maar ik denk dat de dood het einde is. Ik begin te lezen.

Lieve zus,
Daar zitten we dan. Jij in je ouwe trouwe Fiatje en ik waarschijnlijk in een potje naast je. En weer hoef ik gelukkig niet te rijden. Ik weet niet of ik op dat hoopje as na helemaal weg ben of dat ik nog ergens rondhang. Dat is het irritante van doodgaan. Er is nog nooit iemand van teruggekomen om te vertellen hoe het is. Als je die tunnels niet meetelt. Maar goed, we hebben een boel te doen. Je denkt waarschijnlijk dat deze missie je langs plaatsen uit ons verleden zal brengen. Dat is ook zo. Daarnaast is deze missie bedoeld om een aantal losse eindjes aan elkaar te knopen. Het had eerder moeten gebeuren, maar toen werd ik ziek en ging alle aandacht en energie daar naartoe. Het had ook niet anders gekund. Nu ik er niet meer ben is er weer ruimte. Dus lieve zus, jouw eerste missie – en ik hoor je al denken ‘should you choose to accept it’ – is een bezoekje aan Hans. Ja, je leest het goed. Slungelige Hans, mijn eerste liefde. Hans was het perfecte eerste vriendje. Hij is altijd een beetje bij me gebleven en nu wil ik ook een klein beetje bij hem blijven. En dat bedoel ik letterlijk; een klein beetje. Maar het moet ongemerkt. Hans was een heel ander leven, zo lang geleden. Ik weet dat je een manier zal vinden. Hij woont in de Kruisboogstraat, nummer 8. Succes.


Oké, dit is niet helemaal wat ik had verwacht. Maar goed, Hans dus. Ik weet nog hoe hij voor het eerst bij mijn ouders op de bank zat. Mijn zus blozend naast hem. Ze waren inderdaad een mooi stel geweest. Sarah was verdrietig toen ze uit elkaar gingen, maar ze verzekerde me dat het een gezamenlijke beslissing was geweest. Ze waren immers veel te jong en hadden nog een hele zoektocht naar de ware liefde voor de boeg. Zo hoort dat nu eenmaal. Later, toen ze al een tijdje uit elkaar waren, had ik van een vriendin gehoord dat Hans tegen haar gezegd had dat Sarah te preuts was en niet goed zoende, en dat hij het daarom had uitgemaakt. Maar Sarah had hem altijd gezien als het perfecte eerste vriendje en ik had dat maar zo gelaten. Mijn zus had altijd fijne relaties gehad, met als kers op de taart haar huwelijk met Jaap.

Ik stap in de auto en rij naar de straat waar Hans woont. Zijn huis heb ik snel gevonden. Het is een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk die uit slechts drie straten bestaat. De huizen zijn bruin met een horizontale streep van witte bakstenen. Ik blijf nog even zitten. Ik heb geen idee hoe ik deze vreemde missie ga uitvoeren en het niet doen is geen optie. Ik kijk nog een keer naar het huis. De oprit ligt vol met bladeren en af en toe komt er zo’n klein wervelstormpje voorbij dat wat bladeren oppakt en ze een paar keer in het rond gooit. Dan gaat plotseling de voordeur van nummer 8 open. Een lange man met kort donker haar komt naar buiten. Hans. Hoewel hij een stuk ouder is, is het slungelige joch van toen nooit helemaal verdwenen. Ik kijk nog eens naar de eerste envelop. Dust in the Wind. Dan maar letterlijk. Ik pak de wijnkoeler en graai er een klein beetje zus uit. Ik stap uit de auto en loop in een rustig tempo achter Hans aan. Niet teveel opvallen nu en het juiste moment afwachten. Ik begin voorzichtig wat sneller te lopen en na een tijdje loop ik vlak achter hem. Net op dat moment komt er weer zo’n rare windvlaag opzetten. Ik voer snel het tempo op en terwijl ik Hans inhaal gooi ik het kleine beetje as tegen de wind in. Ik hoop dat ik hem in ieder geval een beetje geraakt heb. Dan hoor ik hem niezen. Gelukt! ‘Gezondheid,’ zeg ik automatisch. ‘Dank je,’ hoor ik nog net, terwijl ik snel doorloop en de eerste zijstraat in schiet. Nog een klein stukje. Ik kijk achterom. Geen Hans. Ik blijf staan en schiet in de lach. Het was misschien niet helemaal wat Sarah in gedachten had, maar ik begrijp dan ook niet zo goed wat ze met deze missie wilde bereiken. Ik schud mijn hoofd en loop terug naar de auto, naar de rest van mijn zus en de enveloppen.

Het is koud in het Fiatje als ik weer instap. Ik draai het sleuteltje om en zet de verwarming even aan. Aan het spiegeltje hangt een lelijk, roze beertje. ‘Zo hoef je nooit alleen te rijden,’ had Sarah gezegd terwijl ze het mormeltje met zichtbaar plezier bevestigde. Ik vond alleen rijden niet zo erg. Sarah had geloof ik nooit alleen in een auto gezeten. Als er al iets is na de dood dan hoop ik dat iemand haar heeft opgewacht, want in haar eentje zou ze de weg nooit gevonden hebben. Ik pak de volgende envelop van het stapeltje.

Lief zusje,
Nu is het tijd voor ons. Rij naar het meertje waar we in de zomer altijd naartoe gingen. Als je daar bent mag je de volgende envelop openmaken. Rij voorzichtig!


Rij voorzichtig. Gek mens. Het meertje is een paar minuten hier vandaag en de weg ernaartoe heeft een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Ik denk dat het wel gaat lukken, zus. Sarah was altijd een stuk voorzichtiger dan ik. Ze was ook de lijm die ons gezin altijd bij elkaar hield, zelfs als we daar even geen behoefte aan hadden. Ik was meestal degene die niet wilde blijven plakken. Degene die soms liever een middag alleen in het gras lag om naar de wolken te staren. Maar mijn jeugd was fijn en gelukkig, ook als ik even niet bleef plakken. Toen ik een jaar geleden naar een therapeut ging, in de hoop erachter te komen waarom ik me nergens vol overgave in kon storten, vroeg hij me om ons gezin te tekenen in een dagelijkse situatie uit mijn jeugd. Ik tekende ons gezin aan de keukentafel. De therapeut bekeek de tekening aandachtig en merkte op dat ik alleen mezelf voeten had gegeven. En iedereen keek naar elkaar, maar ik keek weg van de tafel. Ja logisch, dat leek me voornamelijk een kwestie van een gebrek aan tekentalent. Ik teken zoals een kleuter tekent, iedereen met het gezicht naar voren en niemand heeft heupen of een taille. Ik denk dat die therapeut die oefening net geleerd had, want ik werd afgescheept met een regressie naar het moment van mijn conceptie en de vraag wat mijn ouders op dat moment voelden en dachten. Echt, ik probeerde iets te voelen, maar ik voelde helemaal niets. Eigenlijk wilde ik me ook helemaal niet bezighouden met wat mijn ouders dachten tijdens de seks. Ik ben er nooit achter gekomen wat nou eigenlijk de bedoeling was van die sessie. Daarna heeft hij het nooit meer over mijn jeugd gehad.

Het is stil bij het meertje. In de zomer is het halve dorp hier te vinden, maar vandaag is het enige geluid de wind die de laatste bladeren van de bomen rukt. Als kinderen kwamen we hier al, soms met onze ouders, soms met opa en oma. Later, als tieners, kwamen we met vriendinnen en giechelden om de bleke spillebenen van de jongens uit onze klas. Of we bewonderden de mooiere exemplaren, al waren die een stuk dunner gezaaid. Ik haal de volgende envelop uit mijn jaszak.

Hee lieve zus,
Zit je op de plek waar we vroeger altijd op onze handdoekjes lagen, bij die grote eikenboom? Jij wilde altijd in de schaduw en ik in de zon, dus schoven we om het half uur een stukje op. Maar de beste herinneringen aan dit meertje zijn die van de allereerste jaren dat we hier kwamen. Samen met de andere kinderen uit de buurt speelden we hele sprookjes na. Wat was ik blij als we weer bruiloftje speelden en ik opnieuw met Mark uit mijn klas mocht trouwen.


Ja, die bruiloften. Sarah was altijd de bruid, ik het bruidsmeisje. Of soms de misdienaar, als er teveel meisjes waren. Als we Sneeuwwitje speelden was zij de prinses en ik die dwerg met de grote oren. Zij had altijd de hoofdrol, ik een bijrol. Zelfs toen ik ouder werd en geen toneelstukjes meer speelde, kreeg ik de ene bijrol na de andere. In relaties was de ander altijd degene die grootser en meeslepender leefde, die grotere problemen had dan ik. Ik was degene die ‘sorry’ zei als ik even niet in dat grootse leven paste. Hij de hoofdrol, ik een bijrol. Ik vraag me af of dit iets is wat die therapeut volledig gemist heeft. Of mijn leven vol bijrollen een gevolg is van de casting die mijn zus verzorgde voor alle toneelstukjes die we vroeger speelden. Zij de prinses, ik de dwerg. Zij de bruid, ik de misdienaar. En dan vraag ik me af of het niet te makkelijk is om de schuld af te schuiven op mijn dode zus. Ik heb immers nooit auditie gedaan voor de hoofdrol en accepteerde altijd gelaten de bijrollen die ik toegewezen kreeg.

Ik heb lang nagedacht over de beste plek voor mijn as en uiteindelijk was de keuze niet zo moeilijk. Hier, bij dit meertje, liggen de meeste mooie herinneringen. Natuurlijk aan alle zomers die ik hier met jou heb doorgebracht, maar ook Jaap zal hier blijven komen met de kinderen. Zo zal ik toch nog een beetje deel uitmaken van hun eigen herinneringen aan de zomers die ze hier nog zullen doorbrengen. Ik wil graag dat je een klein beetje as bewaart en de rest hier uitstrooit, liefst uit de schaduw en in het volle zonlicht. Dank je wel, mijn lieve zusje...

Het is tijd om mijn zus voor de laatste keer in de schijnwerpers te zetten. De zon schijnt door de bijna kale bomen als ik de as van Sarah verstrooi op de plaats waar jaren geleden onze handdoekjes lagen. Nu ik hier alleen sta met deze vreemde wijnkoeler in mijn handen, voelt het even alsof ik de hoofdrol heb. Bij de crematie was er het verdriet van mijn ouders, het onbegrip van mijn neefje en nichtje, de radeloosheid van Jaap. Dit moment is helemaal van mij. Van mij en Sarah. Ik glimlach terwijl ik kijk hoe de wind een laatste beetje as met zich meeneemt en merk niet eens dat een paar dikke tranen hun weg zoeken naar mijn kin. Ik loop naar de grote eikenboom en laat me daar langzaam naar beneden zakken tot ik met mijn rug tegen de ruwe schors zit. Ik zie dat er tranen op mijn broek vallen en blijf zitten tot de laatste traan gevallen is.

Terug in mijn Fiatje zet ik voorzichtig het laatste beetje zus op de stoel naast me. Er wacht me nog een laatste bestemming. Nog een laatste ritje met Sarah. Ik pak de bovenste van de twee enveloppen die over zijn.

Mijn liefste zusje,
Nu je het stof dat ooit mijn lijf was naar het meertje hebt gebracht, blijft er nog een laatste missie over. Ga om vijf uur naar het café waar we allebei ons eerste biertje dronken. Neem het laatste beetje as mee voor een afscheidsdrankje met je zus en vergeet de laatste envelop niet. Proost!


Grappig dat Sarah deze tocht wil afsluiten met een laatste drankje. Het klinkt bijna gezellig. Ik draai het sleuteltje om, zet de radio aan en rijd terug naar de kerk. Ik parkeer op hetzelfde plekje als vanochtend en loop naar het café. Door het raam zie ik dat het er niet erg druk is. Ik trek de zware deur open en loop naar binnen. Aan de bar zie ik een bekende rug. Jaap. Het verbaast me niet direct dat ik hem hier aantref. Het is tenslotte de dag waarop ik de helft van zijn vrouw heb verstrooid. Toch aarzel ik even bij de deur. Ik wil vandaag niet meer praten, met niemand. Dan kijkt Jaap plotseling om. Te laat. Ik loop naar hem toe en zie nu dat hij gehuild heeft. ‘Hee Sofie, goed dat je er bent. Sarah vroeg me om je hier vandaag te ontmoeten. Hoe was je dag?’ Zijn stem klinkt een beetje schor. ‘Tsja, hoe was mijn dag? Vreemd en verdrietig maar ook goed. En ik heb eigenlijk ook wel gelachen.’ Jaap glimlacht een beetje en gebaart naar de kruk naast hem. ‘Ga zitten, wat wil je drinken?’ Ik vraag om een biertje en zet de wijnkoeler met het laatste beetje as naast me op de bar. Jaap bestelt en terwijl hij wacht, zie ik dat hij een paar keer onrustig naar de deur kijkt, alsof hij weg wil. Hij lijkt te schrikken als de barman de glazen voor hem neerzet. ‘Op Saar,’ zeg ik, terwijl ik mijn glas voorzichtig tegen de koker tik. Jaap lacht. ‘Sarah had altijd een smoes als het haar beurt was om een rondje te betalen. Sommige dingen veranderen nooit. Al heeft ze nu wel een heel goede smoes bedacht!’ Ik schiet in de lach. De deur van het café gaat open. Jaap stopt met lachen en ik zie dat zijn gezicht plotseling van kleur verschiet. Ik kijk om en zie een bekende, slungelige man richting de bar lopen. Hans? Vragend kijk ik naar Jaap, die zich duidelijk niet op zijn gemak voelt. Hans loopt op ons af en steekt zijn hand naar me uit. ‘Hoi Sofie, fijn om je te zien,’ zegt hij, terwijl hij mijn hand vastpakt en deze net iets te lang vasthoudt. Weer kijk ik naar Jaap, die er nu zo ongemakkelijk uitziet dat ik me plotseling voel alsof ik opnieuw te horen ga krijgen dat mijn zus doodgaat. Wie gaat me vertellen wat hier aan de hand is? Dan legt Jaap een hand op mijn schouder. ‘Sarah wilde het je zelf vertellen. Het staat in de laatste envelop.’ Dan richt hij zich tot Hans. ‘Kom, dan gaan we even aan dat tafeltje zitten.’ Hij knikt me bemoedigend toe en loopt met Hans naar een tafeltje bij het raam. Ik open de laatste envelop.

Lieve Sofie,
Tijd voor de losse eindjes. Weet je nog dat we dat filmpje zagen van die voetballers en dat we moesten tellen hoe vaak ze de bal overspeelden? Dus wij als een gek tellen en tot onze verrassing bleek dat we allebei goed geteld hadden. Toen kwam die diepe stem aan het eind van het filmpje: ‘Maar zag je ook die roze olifant in een tutu door het scherm dansen?’ Natuurlijk hadden we die gemist, want we hadden het te druk met tellen. We keken het filmpje nog een keer en konden niet geloven dat we die olifant niet gezien hadden.


‘Ruim je dat zelf ook op?’ hoor ik de barman enigszins geïrriteerd vragen. Ik kijk naar de bar en zie een bergje snippers dat zojuist nog een bierviltje was. Ik knik afwezig. Hoewel ik verder wil lezen, bekruipt me het gevoel dat ik helemaal niet wil weten wat Sarah me nu gaat vertellen. Ik kijk achterom en zie nog net dat Jaap zijn hoofd snel van me wegdraait.

Het begon allemaal met die schoolreünie waar we begin vorig jaar naartoe gingen. Ik had Jaap verteld over wat mensen uit die tijd, waaronder Hans. Hij wist dat Hans mijn eerste liefde was en het idee dat hij hem zou gaan ontmoeten vond hij eigenlijk wel grappig. ‘Ik heb je toch gewonnen,’ grapte hij in de auto ernaartoe. Hij voelde zich dan ook niet ongemakkelijk toen ik hem een tijdje later voorstelde aan Hans. Ze waren al snel in een gesprek verwikkeld over een boek dat ze allebei gelezen hadden en ik vermaakte me intussen met mijn oude schoolvriendinnen. Ik zag Jaap aan het eind van de avond pas weer en hij verzekerde me dat hij het heel leuk had gevonden om Hans te ontmoeten en dat het helemaal niet erg was dat ik het te druk voor hem had gehad.

Had Sarah misschien een affaire met Hans? Nee, dat kan het niet zijn. Daar was ze het type niet voor.

Hans was de roze olifant in het filmpje van ons huwelijk.

Dus toch! Ik voel het bloed naar mijn hoofd stijgen. Zelfs nu ze een potje as is kan ze me nog boos krijgen. Ik dwing mezelf om verder te lezen. Misschien heeft ze nog een goed excuus.

Vlak na die reünie sloot Jaap zich aan bij een tennisclub. Hij kocht een mooi nieuw racket en sportkleding en twee keer per week had hij les. Jaap had al een half jaar tennisles, toen ik begon te vermoeden dat er iets niet klopte. Het racket had nog steeds geen krasje en ook zijn tennisschoenen waren nog veel te wit. Alsof hij betrapt wilde worden. Toen ik hem ernaar vroeg vertelde hij meteen wat er aan de hand was. Hij en Hans waren verliefd. De tennislessen waren een excuus geweest om de avonden met Hans door te brengen.

Wat?! Ik schiet overeind en raak met mijn arm de wijnkoeler die met een oorverdovend lawaai op de stenen vloer terecht komt. Het laatste beetje Sarah ligt nu naast mijn kruk. De barman komt al achter de bar vandaag met een bezem. ‘Nee,’ roep ik, terwijl ik opspring en me op mijn knieën laat vallen. ‘Dat is mijn zus! Die kun je niet zomaar opvegen!’ Als ik met twee bierviltjes mijn zus terug in de koker probeer te krijgen, voel ik een hand op mijn schouder. Jaap knielt naast me neer. Ik schud zijn hand weg. ‘Niet nu Jaap!’ Jaap kijkt me bezorgd aan. ‘Goed, Sofie,’ zegt hij zacht, ‘het spijt me.’ Hij loopt terug richting het tafeltje, waar Hans liefdevol een hand op zijn arm legt. ‘Laat haar maar even,’ hoor ik hem zeggen. Inderdaad, laat mij maar even. Nu eerst Sarah. Jaap en zijn nieuwe vriendje moeten maar even wachten. Met een papieren zakdoekje veeg ik het laatste beetje as op en gooi het met zakdoek en al in de koker. Ik ga zitten, klem mijn zus stevig onder mijn arm en lees verder.

De dag na deze onthulling had ik een afspraak bij de arts die me vertelde dat mijn dagen geteld waren. Daar zat ik dan; bedrogen en opgegeven. Die avond verbrandde ik alle tennisspullen in de tuin en gooide ik ons trouwalbum erachteraan. Daarna volgden de modelvliegtuigjes waar Jaap zo hard aan gewerkt had. Toen ik vond dat ik genoeg verbrand en kapot gesmeten had, konden we praten en we besloten vrij snel om de tijd die me nog restte samen met de kinderen zo goed mogelijk door te brengen. Om geen onnodige onrust te veroorzaken, vertelden we jullie niets.

Ik kan het nog niet helemaal bevatten. Mijn zus kreeg de ultieme bijrol, die van de bedrogen vrouw, en werd daarna weer net zo hard teruggeduwd in de hoofdrol door haar ziekte. Ik dacht dat ik een laatste biertje met haar kwam drinken. In plaats daarvan zit ik hier nu een paar meter verwijderd van haar weduwnaar en zijn nieuwe vriend.

Je vraagt je misschien af waarom ik je eerst naar het huis van Hans stuurde. Hans wist hier niets van. Eerlijk gezegd was dat een kleine wraakactie. Ik zei dat ik altijd een beetje bij hem wilde zijn. Dat was geen jeugdsentiment, maar mijn manier om hem eraan te herinneren dat Jaap eerst van mij was. Een laatste sneer. Dat recht heb ik denk ik wel. Bovendien was ik benieuwd wat je zou bedenken om dit voor elkaar te krijgen, al weet ik dat ik je briljante plan waarschijnlijk niet meer zal zien. Een laatste advies: als je ooit denkt dat je de perfecte liefde gevonden hebt, maak dan dat je wegkomt! Jij dacht dat ik altijd de perfecte liefdes had en intussen vond je zelf echte, imperfecte liefde. Ik hoop dat je het laatste beetje as mee naar huis wil nemen, zodat ik ook altijd een beetje bij jou kan zijn. Ik hou van je,
Sarah


Echte, imperfecte liefde. Bedoelt ze Joost? Is Joost het hoogst haalbare? Mijn gedachten worden verstoord door het geluid van mijn mobieltje. Op het scherm staat ‘thuis’ en even heb ik geen idee waar het telefoontje vandaan komt. Ik druk op ‘negeren’ en drink mijn glas leeg. Ik zou nu naar Jaap en Hans toe kunnen lopen, maar ik geloof dat deze missie wel volbracht is. Ik sta op en loop zonder om te kijken naar de deur. Morgen ga ik weer terug naar mijn leven. Mijn roze olifant. Morgen. Vandaag hoef ik nog geen beslissingen te nemen.

maandag 13 december 2010

Wineke Perrels

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Del

De stilte is onaangenaam. Dan wen je eraan. En dan is het weer tijd om iets te zeggen. ‘Het blijft maar regenen hè?’ zeg ik. Verdorie, het weer, dat had ik al gehad. Onze knieën raken elkaar bijna. Deze kamer is de poppenhuisuitvoering van oma’s vroegere arbeidershuisje. Oma antwoordt: ‘Jaha, die Anne is eigenlijk best wel een del.’ Ik lach, want in ieder geval kent ze mijn naam nog.

dinsdag 16 november 2010

Ricco van Nierop

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, september-december 2010)

Lekkere thuiskomst, een dialoog

‘Hoe was het kind?’
‘Zeg mam, zit je me nu gewoon achter de deur op te wachten? Ik ben toch geen klein kind of zo!’
‘Nou moe, kind, rustig maar.’
‘Als het aan jou ligt, kan ik net zo goed een ketting om m’n enkel doen en die hiervoor aan de tuinbank vastmaken.’
‘Maar Lisa, het is toch niet zo vreemd dat je moeder wil weten hoe het is geweest zo’n eerste keer?’
‘Eerste keer, eerste keer. Ik heb heus wel vaker eens… Bijvoorbeeld toen op de middelbare school met die decaan.’
‘Dat wil ik helemaal niet horen, we gaan geen ouwe koeien…’
‘Ouwe koeien? Die decaan was helemaal niet zo oud, hoogstens 24 ofzo. Dat ben ik ook over vijf jaar. Leuke vent was dat trouwens, kon goed praten.’
‘Nou ophouden, Lisa. Je bent soms net je vader; altijd maar zijwegen inslaan als ik naar zaken vraag die er echt toe doen. Jullie denken dat ik te dom ben om dat door te hebben, altijd maar dat sarcasme om de boel af te leiden. Maar als het goed mis is, komen zowel je vader als jij bij mij uithuilen. Vind je het nu zo gek dat ik wil weten hoe je het daar gehad hebt bij die man?’
‘Ja, dat vind ik nogal privé.’
‘Natuurlijk is dat privé, er is haast niets te bedenken dat meer privé is, maar ik ben toch je moeder. Jij denkt zeker dat ik geen ervaring heb op dit gebied, hè. Dat ik niet ook het nodige meegemaakt heb voordat ik veranderde in de huisvrouw die, geheel terecht overigens, bezorgd op haar dochter zit te wachten.’
‘Ik wil helemaal niet weten wat jij vroeger hebt meegemaakt. Daar gaat het nu helemaal niet om. Ik leef nu en ga nu door een turbulente tijd heen. Dat zei hij zelf.’
‘Dus hij mag wel met je praten en ik niet! Terwijl ik nota bene met het voorstel kwam om naar hem toe te stappen toen jij zo depri was nadat je vorige vriendje – kom, hoe heet dat joch..’
‘Geert.’
‘Ja, Geert. Nu ben ik kwijt wat ik wilde zeggen. O, ja. Ik stel je aan hem voor en als dank krijg ik niets van je te horen. Als een moeder en dochter dit soort intieme zaken niet eens kunnen bespreken, wat is zo’n relatie dan waard?’
‘Nou, mam. Nu zet je het wel erg vet aan. Zo dramatisch is het nu ook weer niet.’
‘Als je mij niets wilt vertellen, is het wel degelijk dramatisch. En ik zal die man eens opbellen en hem vragen hoe het met mijn dochter gaat. Ja, dat is wat ik doe: ik bel hem gewoon op en vraag hem waarom mijn dochter zo kribbig thuiskomt en of dat iets te maken heeft met jullie samenzijn.’
‘Oké, oké, mam. Het is al goed. Je hoeft je niet ongerust te maken. Jacque is een prima psychotherapeut en de eerste sessie verliep goed. Ik ben nog niet direct gezond verklaard. Jacque vertelde dat zoiets een paar sessies kan duren. Hij vond dat ik eerst maar eens hard moest werken aan wat moeder-dochter-issues.’
‘Oh, misschien heeft hij daar wel gelijk in.’
‘Wil je nog meer weten?’

zaterdag 6 februari 2010

C.M. Kruijtzer

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Meisje met de All Stars

1.

De hond staat te plassen tegen een boom. ‘Joehoe!’ Julien kijkt om. Een mollige vrouw komt door de schemering snel op hem afgelopen: de buurvrouw. Haar borsten bewegen mee terwijl ze loopt. ‘Joehoe! Ik zag u lopen vanuit het keukenraam!’ roept ze vanaf een afstand. Alle huizen op de laan zijn vrijstaand. Julien en Verdi staan aan de overkant van de weg, tussen het huis van Julien van dat van Machteld in. ‘Er is wat vervelends gebeurd en het spijt me het te moeten melden.’ Inmiddels staat ze voor hem. Ze praat in één adem door: ‘Vorige week waren die lui hier bezig met het afzagen van die overhellende takken, weet u wel. Ik snap wel waarom dat moet gebeuren. Het is natuurlijk hartstikke gevaarlijk als er een tak afbreekt en die valt op een auto of zo. Of een fietser. Of een kinderwagen. Dat zou vreselijk zijn. Maar nu is die tak dus op mijn tuinhek gevallen. Toen ze ’m afzaagden. Toen viel ie zo op het tuinhek.’ Julien kijkt haar aan. ‘Aaaahh, dat is vervelend.’ Even lijkt het of hij lacht. ‘Dat is vervelend, maar nu weet je in elk geval dat die tak niet nog een keer zal vallen.’ ‘Ja, ja.’ Een moment lijkt de buurvrouw niet meer te weten wat ze moet zeggen. ‘Maar wat wel vervelend is, is dat het hek nu piept.’ ‘Het piepte toen de tak erop viel?’ informeert Julien. ‘Nee, het piept nu. Het piept elke keer als ik het open en dicht doe.’ ‘Aha, dat is vervelend.’ Ze kijkt hem verwachtingsvol aan. Het blijft even stil. ‘Nou, het is nu donker... maar ik kijk er wel een keer naar.’ ‘Dat zou heerlijk zijn. Weet u, ik ben toch een vrouw alleen en dan blijf je toch zitten met zoiets.’ Machteld slaakt een zucht. Ze legt haar hand op haar borstbeen en schud haar bruine haar naar achter, alsof ze Elisabeth Taylor is die zojuist ten huwelijk is gevraagd. ‘Er zal waarschijnlijk wel een mannetje aan te pas moeten komen,’ zegt Julien snel. ‘Wilt u anders een glaasje wijn, of wat drinkt u? Whisky of zo? Een goede buur is beter dan een verre vriend, vindt u niet?’ Julien schudt zijn hoofd. ‘Hartelijk dank voor het aanbod, maar ik moet nog werken vanavond. Helaas.’ ‘O, jammer, nou volgende keer dan.’ Ze kijkt meewarig naar Verdi, alsof ze het vooral vervelend vindt voor de hond. ‘Nou ik loop snel weer naar binnen. Het is toch wat fris.’ ‘Dag Machteld.’ Ze loopt naar haar huis.’En bedankt, hè?’ roept ze nog vanuit de deuropening. Nu is hij ontsnapt, maar hij zal toch langs moeten gaan voor dat tuinhek. Verdi kijkt hem aan. Ze lopen terug langs het weggetje, eerst aan de bosrand en dan steken ze schuin over. Op het aanrecht staat een fles rode wijn klaar die hij heeft ontkurkt voordat ze naar buiten gingen.

2.

‘Meneer de burgermeester, wat goed dat ik u hier tref.’ Machteld praat hard. Julien staat met zijn gezicht naar het schap met eieren, met zijn rug naar het pad. ‘Eieren zijn slecht voor uw cholesterol, weet u.’ In Machtelds mandje liggen een pak tomatensap en een bos bleekselderij. ‘Dag Machteld,’ zegt hij met de klemtoon op elke lettergroep. ‘Heeft u het al gehoord?’ zegt ze opgewonden. ‘Ik weet niet waar je nu specifiek op doelt, Machteld.’ ‘Van Esther van de Velden! Ze komt bij ons in het dorp wonen. Hier in Achterkerken. En u raadt nooit waar. Naast mij! Nummer vier. Ze heeft nummer vier gekocht. Het was de bedoeling dat het stil werd gehouden, maar ik hoorde het van Mary Jansen die werkt op het makelaarskantoor.’ Julien kijkt haar niet aan en houdt zijn blik op het schap eieren gericht. ‘Nee dat had ik nog niet gehoord.’ Hij pakt langzaam een doos eieren uit het schap en bekijkt het zorgvuldig. ‘Spannend, hè, zo’n beroemdheid in ons dorp. Nou daar bent u zeker wel blij mee.’ Julien kijkt nog steeds naar de doos eieren. ‘Zou het gek zijn, als ik langs ga? Dat is toch niet gek hè, als ik als buurvrouw langs ga? Nee dat is eigenlijk een warm gebaar, toch?’ Ze reikt langs hem om een doos eieren te pakken. ‘Hoe weet je dat, zei je nou?’ ‘Van Mary, bij de makelaar. Ze had de naam zien staan, maar er zijn meer E.S. van de Veldens natuurlijk. Maar toch: die naam valt op. Toen heeft ze het aan Hendricks gevraagd. Die zei dat het waar was, maar dat ze het niet verder mocht vertellen. Maar ik dacht iemand in uw positie moet zoiets weten toch?’ ‘Ja. Op nummer vier bij ons op de laan?’ ‘Neemt u mij niet kwalijk hoor, maar ik moet toch opschieten, ik moet zo bij de kapper zijn. Maar ik houd u op de hoogte, als ik nog meer ontdek.’ Julien kijkt nog steeds naar de eieren. ‘Ja, doe dat.’ Machteld grist in het voorbij gaan twee pakken Côte D’Or uit het volgende schap. ‘O, het tuinhek! Dat vertel ik nog wel.’ Julien lijkt even bevroren en zet dan de doos eieren zonder te kijken terug in het schap.

3.

Hij zou Esther kunnen tegenkomen. Misschien is zij ook aan het wandelen. Ze zou elk moment achter een duintop tevoorschijn kunnen komen. Verdi loopt voorop. Ze lopen door de duinen. Het regent zachtjes en het waait niet. De regen valt als poeder op Juliens gezicht. Er is niemand behalve de hond en hij.

Uit zijn binnenzak haalt hij een pakje Marlboro. Hij haalt er een sigaret uit en steekt ’m aan. Hij herinnert zich Esther nog scherp. Ze had iets fels, iets wat haar anders maakte dan andere meisjes. Haar rode haar vlamde om haar gezicht.

‘Eet je vaak brie?’ Hij kijkt om en kijkt recht een gezicht vol sproeten en een paar groene ogen. Voor hem in de supermarkt staat een meisje met rood haar. Ze heeft een blauw jurkje zonder mouwen aan en een paar All Stars dat vroeger wit moet zijn geweest. Ze kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Vraag je dat aan iedereen?’ ‘Nou sorry, hoor.’ Ze wendt zich af en begint weg te lopen. ‘Wacht sorry, ja, ik hou wel van brie.’ Ze draait zich weer om. Ze kijkt een beetje argwanend. ‘Je stond zo aandachtig in de koeling te kijken. Ik weet een heel goed recept met brie, namelijk. Ik vroeg of je het vaak at trouwens, niet of je ervan hield.’ Ze kijkt hem met toegeknepen ogen aan. ‘Wat is dat recept dan?’ Hij probeert het luchtig te laten klinken. ‘Nou, je bakt de brie in de oven, gepaneerd met nootjes.’ Ze kijkt niet meer zo boos. ‘En dan maak je er een saus bij van frambozen. Of met cranberry’s in de winter.’ Hij knikt en lacht naar haar. ‘Dat klink goed inderdaad.’ Met zijn zachte, vrolijke stem waarmee hij tegen meisjes praat. ‘Ik weet ook een goed recept, met kipfilet en brie.’ ‘Ik eet geen vlees’, zegt ze. ‘Oh.’ ‘Maar ik veroordeel mensen die vlees eten niet, hoor.’ ‘Ik zou eigenlijk ook geen vlees willen eten, maar ik vind het gewoon heel lekker. En als ergens geen vlees in zit is het gewoon minder lekker’, antwoordt Julien. ‘Dat zeggen veel mensen, maar dat valt echt wel mee. Het is gewoon wennen en op een geven moment heb je dan zoveel recepten dat je er niet eens meer aan denkt.’ Even zeggen ze allebei niets, maar dan zegt Esther: ‘Maar als je wil, kan ik vanavond wel die brie voor je maken, om het te bewijzen.’ Ze kijkt hem aan met een gulle lach. Julien kijkt naar de grijsgespikkelde tegeltjes van de Hoogvliet. ‘Ja, leuk.’ Hij zou eigenlijk voor zijn huisgenoten kip met brie maken, maar hij kan bellen dat het niet door gaat. ‘Ik woon vlakbij,’ zegt Esther. ‘Kom.’ Ze pakt een pakje brie uit het koelvak. ‘We kijken of er frambozen zijn.’

Julien is bij de duinrand aangekomen en kijkt uit over de zee. Door het weer is het uitzicht wazig, alsof het een foto met weinig pixels is.

‘Goeiemorgen!’ Hij doet zijn ogen open en haar gezicht is vlakbij het zijne. Ze zit op haar knieën over hem heen. Met haar schenen drukte ze zijn benen in het matras. Met haar handen houdt ze zijn armen vast. Zijn hoofd schiet opzij naar de wekker. Shit, half elf! Hij wil zich oprichten, maar zij houdt hem tegen. ‘Ha, ha, ik heb je in de houdgreep.’ ‘Shit ik moest om negen uur naar college.’ ‘Tja, te laat.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Hij duwt haar een stukje naar de zijkant en begint aan de wekker de morrelen. Zij springt op van het bed. Gekleed in een onderbroek loopt ze naar het raam. Ze steekt haar hoofd tussen de gordijnen door. ‘Het is ontzettend lekker weer vandaag!’ ‘Heb jij aan die wekker gezeten?’ ‘Ik heb een meesterlijk plan!’ Ze draait zich om. ‘Wil je het horen?’ Met een paar sprongen is ze terug bij het bed. Ze trekt het dekbed van hem af. Hij probeert het terug te pakken. ‘Nou, wil je het horen?’ Ze gaat met haar knieën op het dekbed zitten. ‘Oké.’ Hij zet de wekker terug. ‘Vandaag wordt er niet gestudeerd!’ maakt ze bekend. ‘We gaan zeilen. Ik weet een plek en waar we een boot kunnen huren.’ Hij kijkt naar haar gezicht. Haar ogen stralen. Het verbaast hem dat zo’n tenger lichaam zoveel energie kan herbergen. Hij richt zich op en trekt haar aan haar been naar zich toe. Ze stribbelt tegen. ‘Alleen als je “ja” zegt.’ In één armbeweging trekt hij haar lichaam naar zich toe. Hij kust haar op haar wang en voorhoofd. ‘Oké.’

Ze springen samen van de boot af, begeleid door luid gejoel van Esther. Het water spettert omhoog. Esther verdwijnt met hoofd en al onder water. Het water is lekker koel. Ze zwemmen een rondje om de boot. Tijdens het zwemmen zijn hun lichamen dicht bij elkaar. De zon schijnt en het waait nauwelijks. Het gehuurde Valkje dobbert op ’t Joppe. Julien klimt als eerste de boot weer op. Esther probeert ook de boot weer op te komen. Hij pakt haar onder haar oksels vast en trekt haar de boot in. Zij draagt een bikini: een zeegroene. De witte huid op haar schouders en gezicht is versierd met minuscule sproetjes. Haar benen steken onder haar lichaam uit, knokig en dun als satéprikkertjes. Ze probeert mee te werken met haar benen, maar dat heeft een averechts effect. Ze vallen allebei. Ze komt boven op hem in de kuip terecht. Ze lachen. ‘Moet je kijken.’ Op haar been is een grote rode vlek te zien. ‘Dat gaat blauw worden.’ Ze wrijft voorzichtig met twee vingers over de plek. ‘Voor de collectie.’ Julien kijkt naar haar benen. Esther heeft verscheidene plekken op haar benen in verschillende stadia van beursheid. ‘Hoe kom je toch aan al die plekken, kleintje?’ ‘Deze,’ wijst ze, ‘is van vorige week toen ik met de fiets ben gevallen op het bruggetje op de Nieuwe Rijn. Deze is van een kastdeurtje. Ik zag niet dat het open was. Deze weet ik eigenlijk niet.’ Ze kijkt aandachtig naar haar benen. ‘Het liefst zou ik je elke dag helemaal inpakken met kussens, zodat je je nergens pijn aan kunt doen.’ Hij slaat zijn armen om haar heen. ‘Jij bent lief.’ Ze kust hem op zijn mond. Het zeil hangt bewegingloos boven hen. Ze horen geen andere mensen om zich heen, alleen een vliegtuig op weg naar Schiphol. Met haar hand glijdt ze over zijn rug en over zijn billen. Ze wringt haar hand in zijn onderbroek. ‘Hee kijk uit, straks ziet iemand ons.’ Hij probeert zich op te richten. ‘Er is niemand hier.’ Hij giechelt. Ze trekt haar bikini-bovenstuk uit en gooit het weg. Het blijft hangen aan de zijstag.

’s Avonds fietsen ze naar huis, loom en verbrand. Vooral Esther is rood. Onderweg eten ze patat met pindasaus. Het is een perfecte dag, zoals kinderen van eenentwintig ze waarschijnlijk nog steeds hebben.

Julien staat nog steeds bij de duinrand. Verdi is naar beneden gelopen en snuffelt aan de branding. Julien roept de hond. Zo kon Esther zijn, maar soms was ze anders.

Een paar dagen later wordt hij ’s nachts wakker. Hij draait zich op zijn zij. Esther ligt naast hem. Hij slaat zijn arm om haar heen en voelt dat ze niet slaapt. ‘Esther?’ Hij buigt zich over haar heen. Ze ligt met haar ogen wijd open en kijkt recht voor zich uit. ‘Esther, wat is er?’ zegt hij zacht. Ze geeft geen antwoord. ‘Hee.’ Hij schudt zachtjes aan haar schouder. Ze gaat rechtop in bed zitten. ‘Ik voel me niet goed.’ Ze staart nog steeds. ‘Ik moet naar buiten.’ Met snelle bewegingen begint ze haar kleren aan te trekken. ‘Wacht ik ga met je mee.’Julien raapt zijn spijkerbroek van de grond. ‘Esther, wat is er? Vertel me dan wat je voelt. Of waar je aan denkt.’ Hij wil haar aanraken. Ze staat al bij de deur. ‘Ik heb het benauwd. Ik moet naar buiten.’ Hij struint met haar door de stad. Ze praten niet. Hij kijkt naar haar, maar ze kijkt niet naar hem. Het is vreemd om in totaal nuchtere toestand om vier uur ’s ochtends door de stad te lopen. Het is heel stil rond de grachten, op en enkele dronkaard na die naar huis zwalkt. Als je dronken bent hoor je de stilte niet. Julien hoort de stilte wel.

Hij besluit naar zijn ouders te gaan. Esther vertelt hij dat hij iets moet regelen, thuis bij de bank. Hij blijft een week. Dan kan hij meteen wat tijd aan studeren besteden. En bovendien is zijn geld bijna op. Na de week keert hij terug naar Leiden. De huistelefoon gaat. Een van de eerstejaars neemt op: ‘Esther, voor je.’ Hij overweegt even om te zeggen dat hij er niet is, maar dan zou hij zich aan de eerstejaars moeten verklaren. Hij loopt naar de telefoon. ‘Hee, met mij. Heb je zin om uit eten te gaan? Je mag kiezen: De Bierbengel of Mijn Broer. Ik heb honderd gulden van mijn vader gekregen. Hij denkt dat ik mijn tentamens heb gehaald.’ Ze klinkt vrolijk. ‘Ik heb al gezegd dat ik mee eet met het huis.’ ‘Oh, jammer. Ik dacht: je bent een week weggeweest en bovendien heb ik een meesterlijk plan, waarover ik je moet vertellen. Ah, kom op nou. Ik haal je over tien minuten op.’

Een kwartier later staat ze in zijn kamer. Ze draagt een kort blauw rokje met een groen T-shirtje. Ze wiebelt op en neer op haar gympen. ‘Je raadt het niet. Je raadt nooit wat ik heb besloten!’ ‘Wat dan?’ ‘Ik stop met mijn studie. Van studeren leer ik niets. Wat ik moet doen is: heel veel lezen en gewoon leven en reizen. Dat is wat ik echt wil.’ Julien kijkt haar aan. ‘Met je studie stoppen? Wat heeft dat nou voor zin?’ hij zucht ‘Wat denk je nou? Dat je je brood kunt verdienen met een gymnasiumdiploma?’ ‘Wat maakt dat uit! Dan kom ik toch bij jou wonen. Hoeveel geld heeft een mens nou nodig?’ Ze kruipt bij hem op schoot. Hij beweegt zich niet. Ze richt een zoen op zijn mond, die hij afwendt door haar zijn wang toe te keren. ‘Esther.’ Esther legt haar hand tegen zijn wang en draait zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat is er nou?’ ‘Esther, kom op.’ ‘Ik snap eerlijk gezegd niet wat het probleem is. Ik mag toch doen wat ik zelf wil. Dit gaat niet over jou, dit gaat over mij.’ Hij zwijgt. ‘Ik moet mijn eigen weg volgen en dit is het niet. Als ik dat nu al weet, waarom zou ik dan doorgaan?’ Hij wendt zijn gezicht weer van haar af. Ze stapt van zijn schoot. ‘Waar gaat dit gesprek eigenlijk over? Gaat dit over dat ik niet meer wil studeren?’ Ze kijkt hem strak aan. ‘Ik wil er mee ophouden, met ons,’ zegt hij. ‘Ik heb het er met mijn moeder over gehad en zo’n meisje zoals jij, dat is gewoon niets voor mij.’ Hij kijkt haar niet aan. Het blijft stil. ‘Oké.’ Ze ademt diep in. ‘Je hebt het met je moeder over mij gehad en een meisje zoals ik is niets voor mij. Wat voor meisje ben ik dan? Ik zou best graag willen weten wat voor meisje ik ben.’ ‘Daar gaat het niet om. Het gaat om mij. Ik wil niet meer.’ ‘Hoe kan dat nou? Sinds wanneer?’ Ze loopt achteruit en leunt met haar rug tegen de deur. Ze perst haar lippen stijf op elkaar en kijkt naar de grond. ‘Ik ben gewoon niet meer verliefd. Daar ben ik deze week achter gekomen.’ Ze richt haar gezicht op. ‘Nou, dan is er niet echt veel meer te zeggen of wel?’ Julien zegt niks meer.

Het zou bijzonder sjiek van hem zijn geweest, als hij het gewoon hierbij had gelaten. Helaas voor alle betrokkenen was dat hem niet gelukt. Terwijl hij zelf zijn oude hobby heel veel bier drinken weer oppakte, hield hij haar in de gaten. Hij sloeg een jongen op zijn gezicht, over wie hij had gehoord dat zij met hem had gezoend. Hij achtervolgde haar naar huis, toen ze een avond in dezelfde kroeg waren geweest en elkaar de hele avond niet hadden aangekeken. In zijn dronkenschap smeekte hij haar om vergeving, maar toen zij na tien minuten bereid was hem toch weer in haar armen te sluiten, wees hij haar weer af. Hij wilde haar niet meer, maar hij wilde wel dat zij hem nog wilde. Na een half jaar had zij iemand anders gevonden, wat de afstand vergrote. Ze deden op straat alsof ze elkaar niet kenden. Nadat hij zijn drinken wat beter onder controle kreeg, ontmoette hij zijn vrouw. Langzamerhand was Esther, stukje bij beetje, uit zijn gedachten weggegleden.

Toen kwam het boek. Hij had het gelezen, om haar dan uiteindelijk toch nog te leren kennen, maar hij had niet gevonden wat hij zocht. Het ging voornamelijk over haar relatie met haar ouders en over één of andere vent die ze na hem had ontmoet. Julien kwam er wel in voor. In één paragraaf werd hij beschreven. Hij werd afgeschilderd als een moederskindje, die nog niet zo ver was in het zich losmaken van zijn ouders als de hoofdpersoon zelf. En nu is ze in zijn dorp komen wonen. Twee huizen verderop.

Hij steekt nog een sigaret op als hij richting de auto loopt. Hij merkt dat hij nog steeds nieuwsgierig is naar het meisje op de All Stars. Aan Machteld heeft hij doorgaans niet veel, maar ze zou in dit geval wel eens bruikbaar kunnen blijken. Hij wil iets. Hij wil weten wat Esther aan het doen is en waarom. Die middag nog zal hij voorzichtig poolshoogte nemen, zonder dat ze er iets van merkt natuurlijk.

4.

Julien belt aan bij Machteld. Het huis van Machteld grenst aan de ene kant aan het erf van nummer vier en aan de andere kant aan het erf van zijn eigen huis. Nummer vier staat iets verder van de weg af dan nummer zes en acht. Vanaf de voordeur van nummer zes heeft hij zicht op een rood autotootje dat voor nummer vier op het grind staat. Machteld doet open. Ze heeft haar mond vol. ‘Hajo, Julien.’ Ze probeert toch te praten. ‘Ik dacht, ik kom eens naar het tuinhek kijken.’ ‘Oh, dat is aardig.’ Ze heeft inmiddels haar hap doorgeslikt. ‘Ik zit net lekker aan de koffie met gebak. Dat doe ik anders nooit hoor, maar ik dacht: ik verwen mezelf ’ns lekker. Wilt u ook een kopje?’ ‘Nee, dank je, ik heb net op.’ Ze blijven bij de deur staan. Machteld wijst in de richting van het rode autootje. ‘Ik heb aangebeld gister. Eerst dacht ik nog van, misschien heeft ze daar geen zin in, maar ik deed het toch maar. Dus ze deed open en ze heeft mijn boek gesigneerd. Heel aardig. Prachtig boek, hoor, prachtig. Ken je het?’ ‘Nou, mijn vrouw heeft het gelezen, geloof ik.’ ‘Dat je het niet gelezen hebt. Echt iedereen heeft het gelezen. Een jaar geleden was het denk ik, toen las echt iedereen het.’ ‘Ik ben niet zo’n lezer. Misschien een keer een Mulisch of zo.’ ‘Nou dit is echt goed hoor. Een beetje spiritueel, zeg maar. En een beetje filosofisch.’ ‘Misschien lees ik het nog een keer.’ ‘Je krijgt door zo’n boek echt het idee dat je iemand kent, hè. Net als wanneer je mensen vaak op tv ziet. Daarom was het ook zo leuk om even aan te bellen. Zij kent mij natuurlijk niet, dat is dan wel raar. Wel echt een heel vriendelijk mens. Ze leek alleen een beetje verdrietig of zo.’ ‘Herkenbaar.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nou, ze is toch verhuisd en zo.’ Hij kijkt weer in de richting van het autootje. ‘Daar hoef je toch niet verdrietig van te worden?’ ‘Ik bedoel meer, dat zeggen mensen toch over roodharigen? Dat ze snel emotioneel zijn en zo.’ ‘O ja?’ ‘Hoe is het met dat tuinhek eigenlijk?’ ‘O ja, ik laat het je even zien.’ Ze lopen samen naar het tuinhek dat grenst aan de heg met het erf van nummer vier. ‘Het is dus weer gemaakt.’ Machteld demonstreert dit door het tuinhek open en dicht te doen. ‘Ik hoop dat u het niet erg vindt, maar Charles bood het aan. En dat is toch een vakman, weet u. Ze waren eerst vorige week al geweest, maar toen was ik niet thuis. Toen was ik een paar dagen bij een nicht van me...’ Vanuit deze plek heeft Julien beter zicht op het huis. Het raam dat hij nu ziet aan de zijkant van het huis, is van de keuken, tenminste dat was het bij de vorige bewoners. Achter de auto, tegen de gevel staat een fiets. Hij ziet geen tekenen van leven. ‘Dus het piept niet meer. Hoor maar.’ Ze beweegt het tuinhek nog een keer.

5.

Julien neemt nog een slok. Misschien drinkt hij te veel. Hoeveel moet je drinken om als alcoholist gediagnosticeerd te worden? Vast meer. Bovendien: hij drinkt om de smaak, niet om de alcohol. Hij houdt nu eenmaal van de smaak van rode wijn en dit is echt een goede. Hij zit aan zijn bureau. Op het bureau staat een doos met foto’s. Hij dacht dat hij nog ergens een foto van haar had, van vroeger, maar kan ’m niet vinden. Zijn vrouw ruimt altijd van alles op. Zij is in Amsterdam, zijn vrouw. Ze hebben daar een appartement. Doordeweeks is ze daar. Ze houdt niet zo van het platteland en in Amsterdam kan ze lunchen met vriendinnen en cursussen volgen en dat soort dingen.

Hij zou zo een affaire kunnen hebben, zonder dat zij daar ooit achter zou komen. Die heeft hij niet natuurlijk. Hetzelfde geldt voor haar trouwens. Zou zijn vrouw een affaire hebben? Daar heeft hij al eens vaker aan gedacht, maar hij kan het zich niet voorstellen. Ze is nooit erg geïnteresseerd geweest in seks. Zou Esther iemand hebben? Hij heeft op internet gekeken, maar hij kon niets vinden. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Het is donker buiten. In het raam ziet hij zijn spiegelbeeld. Hij ziet er nog best goed uit. Zijn haar is half grijs, half zwart nu. Hij is wel wat aangekomen: tien kilo in dertig jaar, maar dat is te overzien. Hij kent veel mannen van zijn leeftijd die er slechter aan toe zijn: kaal, veel te dik. Op zich, voor een man van zijn leeftijd, zit hij nog best aan de bovenkant van de schaal.

Shit, het lijkt wel of hij zijn kansen aan het inschatten is om een affaire met Esther te beginnen. Hij houdt van zijn vrouw. Hij houdt echt van zijn vrouw. Ze komt morgen naar Achterkerken. Morgenochtend zal hij speciaal lekker eten in huis halen, rollade of zo. Rollade is zijn specialiteit. Nu is de fles leeg. Hij staat op en voelt nu pas hij dat hij de hele fles heeft leeg gedronken. Hij loopt naar de woonkamer. Op het tafeltje in de hoek staat een fles Armagnac. Een van de voordelen van zijn baan is dat hij nog wel eens een fles drank cadeau krijgt. Hij neemt er nog eentje. Esther. Wat is er toch met dat meisje, dat hij haar nu weer niet los kan laten? Als zij zich meer had laten kennen, waren ze dan nu nog bij elkaar geweest? Na drie maanden en vierhonderd en dertig pagina’s heeft hij nog steeds het idee dat hij haar niet echt kent. En nu duikt ze op: honderd meter verderop. De Armagnac heeft hem in een paar slokken helderder gemaakt. Hij zet zijn glas neer. Hij loopt naar de voordeur en pakt zijn jas van de kapstok. Verdi komt plichtsgetrouw aangedribbeld. ‘Sorry, jongen, sommige dingen moet een man alleen doen.’ Hij loopt naar buiten. De wind slaat in zijn gezicht. Hij loopt de weg af. Bij Machteld brandt geen licht. Hij loopt verder. Daar is nummer vier. Het rode autootje dat hij gisteren heeft gezien staat voor de deur. De fiets ziet hij niet. Om bij de voordeur te komen moet hij over het grind lopen. Zal hij aanbellen? En wat dan? ‘Hallo, ken je mij nog?’ Mijn god, wat een zinloze exercitie. Hij wil terug naar huis. Dan gaat er een licht aan, in de keuken. Hij kan het keukenraam niet zien maar hij ziet het schijnsel in de heg aan de zijkant van het huis. De heg scheidt Esthers tuin van die van Machteld. Is Machteld niet bij haar zus of zo? In Machtelds tuin ligt geen grind. Hij loopt een stukje terug naar het tuinhek van Machteld. Het gaat geruisloos open. Hij loopt langs de heg naar de achterkant van Machtelds tuin. Hij kan vanuit hier niet de keuken in kijken, omdat de heg te hoog is. Hij loopt verder. Aan het einde van Machtelds tuin staat houdt de heg op. De tuinen lopen daar in elkaar over. Julien loopt om de heg heen. Hij staat nu ongeveer vijftien meter van Esthers huis. Het heeft openslaande deuren naar de tuin. De woonkamer is fel verlicht. Daar is ze. Ze heeft een zwarte jurk aan. Geen sexy zwarte jurk, het is het soort zwarte jurk dat schrijfsters en maatschappelijk werksters dragen: bedekkend en met een artistiekerige uitstraling. Haar haar is nog steeds rood, van deze afstand in elk geval. Ook zij is zwaarder geworden. Dat mocht ook wel. Ze ziet er nu ronder en vrouwelijker uit. Ze is ergens mee bezig. Ze haalt boeken uit een verhuisdoos en zet ze in de kast tegen de wand. Nu bukt ze. Hij ziet haar even niet meer. Daar is ze weer. Ze gaat op de leuning van de bank zitten. Ze veegt haar voorhoofd af met de rug van haar hand en dan kijkt ze hem recht aan. Hij schrikt en zet een stap naar achter. Hij loopt ergens tegen aan en valt achterover, een rododendronstruik in. Shit. Hij kijkt weer naar de deuren. Dan ziet hij dat zij hem niet ziet. Binnen is het huis verlicht en buiten is het donker.

Hij kijkt, terwijl ze niet weet dat hij kijkt. Het is net of hij haar betrapt. Ze is kwetsbaar, zo helemaal alleen. Ze beweegt haar lichaam voorzichtig, maar tegelijkertijd doelgericht. Hij voelt en behoefte om haar te beschermen. Als ze bij elkaar waren gebleven, zouden ze dan nu nog bij elkaar zijn? Hoe zou zijn leven er dan uit hebben gezien? En dan begint hij te huilen, uit volle borst, met uithalen en snot dat uit zijn neus komt. Hij is dronken, dat weet hij wel. Dronkenschap maakt het makelijker om te huilen. Daar is het meisje. Het meisje dat hij eigenlijk nooit echt gekend had. Ze heeft het gehaald. Ze is veilig nu daar in dat huis. Ach Jezus, daar ligt hij dan, tweeënvijftig jaar, stomdronken te huilen in een rododendron. Hij rolt zichzelf de struik uit. Esther is weer met haar boeken bezig. Hij krabbelt op. Nu hij staat voelt hij weer hoe dronken hij is. Hij strompelt terug naar de heg, Machtelds tuin in. Het kost moeite om de ene voet voor de ander te zetten. Naar bed, nu moet hij naar bed, met twee paracetamol en morgenochtend een kan koffie.

6.

De uien verspreiden een zoete lucht. Hij roert nog een keer. De truc voor echt goede uiensoep is dat je de uien tenminste een half uur langzaam laat bakken, totdat ze bruin, maar nog zacht zijn. Op het aanrecht staat een rollade klaar. Hij hoort de sleutel in het slot en dan verschijnt zijn echtgenote in de keuken. ‘Hallo, wat ruikt het hier lekker!’ Ze geeft hem een kus op zijn wang. Hij slaat zijn beide armen om haar heen en drukt zijn lippen diep in haar wang. Ze lacht ‘Zo dat is enthousiast en ook al zulk lekker eten. Ben je vreemdgegaan of zo? Heb je al zin in een glaasje wijn?’ Ze rommelt in haar tas. ‘O, het pas twee uur zie ik. Ach, wat maakt het uit.’ Ze kijkt hem aan. ‘Nee dank je, daar ben ik nog niet aan toe.’ Ze praat verder. ‘Ik zag Machteld net. Ze kwam aanlopen toen ik de auto neerzetten. Ze vertelde zoiets geks.’ ‘Oh?’ Hij roert heel geconcentreerd in de pan. ‘Ja, ze zei dat die schrijfster hier is komen wonen. Esther van der Velden.’ Daphne trekt haar jas uit en hangt de jas over een keukenstoel. ‘Die ex van jou, uit Leiden.’ ‘Nou ja ex,’ murmelt hij. ‘Nou dat is toch zo? Een raar kind vond ik haar altijd. Helemaal niets voor jou. Wel leuk natuurlijk dat zo iemand dan schrijfster wordt. Je vraagt je toch af, wat moet dat dan worden?’ Ze gaat aan de keukentafel zitten. ‘Zal ik haar eens uitnodigen? Dat is misschien wel leuk. Ik ben toch best nieuwsgierig. En het is ook leuk om een beetje contact te hebben. Jij zit hier toch ook de hele week alleen.’

vrijdag 5 februari 2010

Doke van Dieren

Creatief Schrijven I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Barsten van geweten

Hij is wakker voordat de wekker afgaat. Zachtjes, om zijn vriendin niet wakker te maken, kruipt hij uit bed. Het is nog donker, maar hij voelt zich verbazingwekkend fit vandaag. Hij loopt naar de wijde open keuken en gluurt even door een kier tussen de gordijnen voor de grote ramen. Paarsroze wolken die nog net niet genoeg zonlicht doorlaten om het water te laten glinsteren. Ja, dat is een van de redenen waarom ze dit huis hebben gekocht.

Eerst maar eens koffie. Het glimmende espresso-apparaat, dat hij altijd zorgvuldig schoonmaakt, staat aan de andere kant van de keuken, midden op het aanrecht. Maar hij houdt dan ook van goede koffie, niet van die slappe bakkies die naar kattenpis smaken. Hm, geen bonen meer. En de zak Lavazza-bonen – je zal maar zonder komen te zitten – staat niet zoals gewoonlijk naast het apparaat. Is Maartje soms weer bezig geweest de boel opnieuw in te richten? Hij opent een keukenkastje.
– ‘Wat zoek je?’
Hij draait zich met een ruk om. Maartjes bruine haar zit in de war en haar ogen kijken hem slaperig aan alsof ze in allerijl uit bed is gesprongen. Ze hoeven toch niet per se samen te ontbijten?
– ‘Ook goeiemorgen. Wil je niet uitslapen?’
Ze geeuwt. ‘Ik ontbijt liever samen met jou.’

Hij kijkt in het keukenkastje. Wat zoekt hij? Hij pakt een kom en zet hem op het aanrecht. Hij opent de grote Amerikaanse koelkast, pakt de yoghurt en zet hem op tafel. Het is een oude houten tafel die om de zoveel tijd geolied moet worden. En even geschuurd, ziet hij, want er zitten twee rode kringen op van wijn. Ja, hij houdt van mooie spullen. Gelukkig word je toch niet. Tenminste, de meeste mensen die hij kent zijn dat niet. Dus dan kan je maar beter zorgen dat je zelf het leven wat makkelijker maakt.

Hij draait zich om, opent het keukenkastje, pakt een kom en gaat aan tafel zitten.
– ‘Muesli?’ vraagt Maartje
– ‘Oh ja, tuurlijk.’
Ze pakt de kom en de muesli die op het aanrecht staan en gaat naast hem zitten.
– ‘Koffie?’ vraagt hij, terwijl hij opstaat en naar het espresso-apparaat loopt. ‘Hé, geen bonen. Zijn alle bonen op? Waar is de zak?’
– ‘Wacht maar,’ zegt ze, ‘laat mij maar.’

Hij kijkt naar buiten over het water. Een paar golfjes breken het oppervlak onder een stralende middagzon. Wanneer hebben ze voor het laatst voor het huis gezeten om daarvan te genieten, met een goede fles wijn? Hij kan het zich niet heugen. Dan is het zeker te lang geleden. Hij opent het raam om de warme zon binnen te laten, maar in plaats daarvan blaast een kille herfstbries de keuken in.

De bel gaat. Verstoord draait Joost zich om. Ze verwachten toch niemand? Als het een van die verkopers is die eerst voor je deur staan te roken en hun peuken op de grond achterlaten, dan zal hij hem eens flink in de zeik nemen. In een paar stappen loopt hij door de keuken.

Stemmen in de gang. Nick, de eigenaar van het Italiaanse cafeetje op de hoek, en Maartje, in een stevige omhelzing.
– ‘Hé, Nick, man, tijd niet gezien! Maak je het niet te gezellig met mijn vriendin?’
De twee laten elkaar snel los en Nick antwoordt: ‘Ik zou niet durven, dat weet je toch?’ De grote blonde man kijkt Maartje van opzij aan terwijl hij het zegt.
– ‘Gelukkig maar, want ik zou jullie allebei niet kunnen missen! Dan moet ik in mijn eentje die fles wijn opdrinken die ik ga openmaken.’ Maartjes gezicht betrekt. Heeft hij iets verkeerds gezegd? Nick zegt niets en haalt zijn schouders op.

Hij loopt naar de open keuken, waar het koud is. Een verdwaald herfstblaadje dwarrelt naar de grond. Waarom staat het raam wagenwijd open?
– ‘Waarom staat het raam open?’ vraagt Maartje, maar ze lijkt geen antwoord te verwachten en doet het snel dicht. Nick loopt achter haar aan de keuken in.
– ‘Nick, jongen, leuk dat je er weer eens bent! Alles goed met de zaak? Je hebt niet meer zoveel tijd voor ons, hè, nu het zo goed loopt. Wil je wat drinken?’
Joost hurkt voor het wijnrek en fronst. Alle vakken zijn leeg, dat is nog nooit voorgekomen. Is dit soms een grap? Langzaam staat hij op en kijkt de keuken rond. Hij heeft het gevoel dat er iets ontbreekt. Waarom hebben ze ook niet voor glazen deurtjes gekozen toen ze de keuken lieten inrichten?
– ‘Joost, Nick is er. Waarom ga je niet zitten, dan zetten wij even een lekker kopje koffie.’

Maartje en hij zitten tegenover elkaar, Nick tussen hen in aan de korte kant van de tafel. Het eten is heerlijk, huisgemaakte pasta en alleen verse ingrediënten, op zijn Italiaans. Altijd als Nick komt eten, komt het er eigenlijk op neer dat hij voor hen kookt.
– ‘Waarom maak je geen restaurant van je café? Ik ken niemand die zo lekker kan koken. Behalve Maartje en ik dan, als we afspreken dat een van ons de baas mag spelen.’
Hij schudt zijn hoofd: ‘Pure zelfbescherming. Ik ben bang dat ik het dan als een verplichting ga voelen, dat ik er dan geen plezier meer in heb. En dan heb ik natuurlijk niet zomaar tijd meer om een beetje voor jullie te zorgen.’ Hij glimlacht, maar het klinkt niet helemaal als een grapje.
– ‘Gelukkig kunnen we ook voor onszelf zorgen. Let maar eens op.’ Joost lacht hard en kijkt in de grote pan die op tafel staat. Pasta, hmm, daar lust hij wel wat van. Het lijkt niet veel voor drie goede eters, maar dat is altijd zo met die grote pastapannen. Trouwens, hij heeft toch niet bijzonder veel honger vanavond. Hij pakt de opscheplepel.
– ‘Nee, Joost. Je hebt genoeg gehad.’ Maartje pakt de lepel uit zijn hand terwijl hij haar verbaasd en geërgerd aanstaart.
– ‘Waar heb je het over, genoeg gehad? Ik heb nog niet eens opgeschept.’
– ‘Jawel, Joost, dat heb je wel! Kijk voor je op tafel!’
Hij kijkt voor zich op tafel. Daar staat een leeg bord, met nog een paar vegen rode pastasaus. Dat kan niet van hem zijn.
– ‘Dat is niet van mij.’ Als hij opkijkt, ziet hij een traan over Maartjes wang lopen. Nick ziet bleek en kijkt hen om beurten aan.
– ‘Van wie dan, Joost, van wie dan? Hoe kun je nou niet voelen dat je al gegeten hebt, dat je twee borden pasta naar binnen hebt gewerkt zelfs? Je hebt genoeg gehad! We hebben allemaal genoeg gehad.’
Verbouwereerd gaat hij achterover zitten.

Het is een tijdje stil aan tafel. Maartje kijkt strak de andere kant op naar het water buiten en Nick schuift met zijn vork een stukje pasta op zijn bord heen en weer.
– ‘Goh,’ zegt Joost, ‘is er soms iemand doodgegaan, ofzo. Zullen we maar eens lekker opscheppen?’ Hij trekt de grote pan naar zich toe en pakt de opscheplepel.
– ‘Nee!’ schreeuwt Maartje en begint dan onbedaarlijk te snikken met haar gezicht in haar handen. Nick legt een hand op haar schouder en kijkt alsof hij zijn arm om haar heen wil slaan om haar te troosten, maar trekt dan opeens wit weg, schuift ruw zijn stoel naar achter en rent richting het toilet.

Stemmen in de gang. Joost loopt in een paar stappen de keuken door. Daar staan Nick en Maartje, hij slaat ze vanaf het eind van de gang gade. Nick ziet eruit alsof hij net iets verkeerds heeft gegeten, zij alsof ze heeft gehuild. Waarom? Hij vangt iets op van hun gesprek.
– ‘…spijt me. Mijn maag raakt gewoon overstuur van deze hele situatie. Ik kan het gewoon niet meer aanzien…’
– ‘Nee, het ligt niet aan jou, ik weet wat je bedoelt. Ik probeer het constant te relativeren, maar het wordt alleen maar moeilijker. Ik weet niet hoe lang ik dit volhoud. Oh, Nick, als jij er niet was… maar wat moet ik dan? Ik kan hem niet alleen laten.’
Wat bedoelden ze, hij snapt het niet. Opeens staat hem niet aan hoe dicht ze bij elkaar staan, hoe vertrouwd ze met elkaar praten. Is hij blind geweest voor iets wat zich voor zijn neus heeft afgespeeld? In zijn eigen huis? Hij kan zich geen enkele aanwijzing voor de geest halen, maar waarom zou hij ook. Hij vertrouwt Maartje volledig. Hij moet weten wat er aan de hand is.
– ‘Nick, Maartje, wat is er in godsnaam aan de hand?’ Zijn stem klinkt hard, het is nauwelijks een vraag. Geschrokken kijken de twee op, maar het blijft stil.
– ‘Joost, alsjeblieft,’ begint Maartje, ‘dit is niet wat je…’
– ‘Nee, wacht.’ Nick geeft haar een waarschuwende blik. ‘Joost, wat bedoel je? Ik ben bang dat de zeevruchten in de pasta niet goed meer waren. Ik heb net alles eruit gekotst. Echt, ik voel me klote. Wil je misschien een glaasje water voor me halen?’
– ‘Een glaasje water?’ Hij heeft het gevoel dat hij om de tuin wordt geleid. Maar misschien komt dat verontruste gevoel doordat zijn maag ook van streek is. ‘Ja, tuurlijk, wacht maar even.’ Aarzelend loopt hij weg.

In de keuken kijkt hij om zich heen. De lege borden op tafel, het espresso-apparaat zonder de zak bonen ernaast, het wijnrek zonder flessen – er klopt iets niet. Wat heb je aan mooie spullen als er iets aan ontbreekt? Hij gaat aan tafel zitten en kijkt in de pan. Pasta, lekker. Hij pakt de opscheplepel, schept een portie op en begint net te eten als Maartje binnenkomt.
– ‘Jezus, Joost, kun je alsjeblieft stoppen met eten? Je bent al genoeg aangekomen de laatste tijd.’
Hij kijkt vlug even naar zijn buikje dat inderdaad zijn broekrand verbergt. Aan de andere kant, ze houden toch allebei van lekker eten en drinken? ‘Dat moet jij nodig zeggen, Maartje, alsof jij nog de slankste bent. Moet je zien wat een dikke pens je hebt gekregen!’
Beschermend legt ze haar hand op haar buik terwijl de emoties over haar gezicht schieten, woede, verdriet, onmacht. Ze zakt neer op een stoel.
– ‘Ik ben zwanger, Joost.’
Hij stopt met eten.
– ‘Wat, zwanger? Wanneer… hoe lang al? Waarom heb je me niets verteld? Jezus Christus.’
– ‘Ik heb het je wel verteld, Joost, alleen…’
– ‘Wat een bullshit, alsof ik zoiets zou vergeten! Zwanger. Weet je het zeker? Heb je een test gedaan?’
– ‘Natuurlijk heb ik een test gedaan.’
Hij staart haar ongelovig aan. Als het waar is, waarom heeft ze het dan niet eerder verteld? Ze kijkt hem aan met rode ogen en rode wangen, bijt op haar lip. Moet hij nu blij zijn? Is hij er klaar voor om een vader te zijn? Zijn oog valt op de twee wijnkringen op de tafel en de twijfel slaat toe. Hij wijst: ‘Kun je me dan vertellen wat dit is? Wil je zeggen dat je drinkt terwijl je zwanger bent? Je weet dat ik er nooit van hou om in mijn eentje te drinken!’
– ‘Dat is niet van mij. Dat is van jou en Nick.’
Nick. Er is iets met Nick, iets wat hij moet weten, maar het ontglipt hem. Hij weet zeker dat het belangrijk is, en dat het hem niet aanstaat. ‘Wat heeft Nick hiermee te maken?’
– ‘Hè? Niets. Je vroeg toch zelf…’
Hij staat zo plotseling op dat zijn stoel met een klap omvalt. Haar buik. Nick die vlakbij haar staat. Te vertrouwd. En nu zwanger.
– ‘Het is niet van mij, hè? Het is van hem, onze grote trouwe vriend. Nick, die zo lekker kan koken. Nick, die altijd voor ons klaarstaat, vooral voor jou klaarstaat blijkbaar.’
– ‘Joost, stop! Je weet niet waar je het over hebt. Ja, Nick is een van de weinigen waar ik op kan bouwen, maar ik zou nooit…’
– ‘Ach, hou je bek. Ik heb jullie wel gehoord, je moet niet tegen me liegen.’ Hij begint te ijsberen en schudt zijn hoofd.
– ‘Gehoord? Wat bedoel je?’
– ‘In de gang, toen jullie het erover hadden – ik vind het zo moeilijk, oh Nick, als ik jou niet had...
– ‘Heb je dat echt gehoord, ik bedoel, weet je dat nog?’ Ze kijkt hem met grote ogen aan. Wat reageert ze vreemd, bijna blij, alsof ze deze idiote situatie is vergeten.
– ‘Ja, wat denk je dan, dat ik doof ben? Ik ben niet doof en ook niet dom. Maartje, hoe kun je me dit aandoen, verdomme?’
– ‘Het is niet van Nick, het is jouw kind! Ons kind!’ De tranen springen haar in de ogen, maar niet alleen van verdriet, ook met een sprankje hoop, lijkt het. Hoop waarop? Dat hij dit verhaal zomaar zal accepteren?
– ‘En dat moet ik geloven?’
– ‘Kun je je dan niet meer herinneren? Wacht, onthoud alles wat je zonet zei.’ Ze staat op om naar de gang te lopen, maar blijft dan staan alsof ze hem niet alleen wil laten. ‘Nick, Nick!’
Er komt geen antwoord. ‘Oh nee, hij is vast een ommetje gaan maken.’ Maartje twijfelt maar heel even en pakt de telefoon. Waar is ze in godsnaam mee bezig? Hij wordt zo boos dat hij niet meer helder kan nadenken. Voor hij het weet heeft hij de telefoon uit haar handen gegrist en op de tegelvloer kapot gegooid. Hij schrikt er zo van dat hij verstijft. ‘Sorry, ik...’ Hij weet niet meer wat hij wilde gaan zeggen en staart in plaats daarvan naar de gebroken stukjes op de grond. ‘Ik weet het ook niet meer.’

Hij houdt Maartje vast, terwijl ze op zijn schouder huilt. Zachtjes strijkt hij over haar rug om haar te kalmeren, maar hij weet zelf niet wat er aan de hand is. Buiten is niets te zien, het is donker. Hij voelt zich opeens verschrikkelijk moe.

Wanneer hij de andere kant op kijkt, ziet hij Nick verslagen in de keuken staan. Hoe is hij zomaar binnengekomen? Het kan hem niet schelen ook.
– ‘Maartje, Nick is er. Waarom ga je niet zitten, dan zal ik even een kopje koffie zetten.’

Sander van de Sande

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

De Hoed van Jan Doedel

Het trillen van het Swarovski-kristal in de vitrinekast overstemde het geluid waarmee hij zijn drie zoetjes door de thee roerde. Gelijk op met het geweld buiten, trok een donkere schaduw over de plooivitrage. Het licht van de lantaarnpaal werd nu geheel aan het oog onttrokken. ‘Kijk eens Eef, wat dat is...’ zei hij tot zijn vrouw terwijl hij onverschrokken met het lepeltje cirkels in de thee trok. Met tegenzin legde zij haar breiwerk opzij. Zij was juist de pannenlikker-in-wording aan het afkanten. Een moeilijke steek en ze was net vertrouwd geraakt met het ritme van de pennen. De wortelnotenhouten fauteuil kraakte bij het opstaan. Ook dat opstaan ging niet meer zoals vroeger. Ze trok de vitrage een stukje opzij om beter zicht te krijgen. Het geronk hield aan. ‘Een vrachtauto, lief. Eentje met een grote schotel op het dak.’ Zonder bril lieten de letters op de zijkant zich niet makkelijk lezen. ‘Ik denk van de tv.’ ‘Van de tv?’ Nu stond haar echtgenoot zelf op. ‘Ga eens uit de weg, schat.’ Met grote ogen keek hij naar buiten. Verrek, het was inderdaad een vrachtauto. ‘NOS’ stond er in grote letters op de zijkant te lezen. Is het tenminste nog een fatsoenlijke omroep, dacht hij nog. Het had ook SBS kunnen zijn. Later zou hij vertellen dat de komst van de tv in de Ananasstraat hem allerminst verraste. ‘Je wil niet weten wat ze hier allemaal de buurt in halen!’ Maar op dit moment was zijn hoofd een groot vraagteken.

Buiten haalden mannen in witte bodywarmers kabels uit de wagen. Dikke strengen die de Ananasstraat met de wereld zouden verbinden. Statieven werden opgezet, lichtpunten aangesloten. De vrouw had de binnenverlichting inmiddels gedoofd, zodat het uitzicht niet werd gehinderd door de weerspiegeling van het glas. Even telden de vette vingers op de ramen niet meer. ‘Alsjeblieft geen Postcodeloterij,’ prevelde de echtgenoot, turend naar bekende gezichten. ‘Dat is op RTL.’ De zucht die hij slaakte, leek een zucht van verlichting.

Met stijgende verbazing was echtpaar Van der Sloot er getuige van hoe voor de portiek van hun doorgaans rustige flat een waar mediacircus uit de grond werd gestampt. Aan de andere kant, buiten het zicht van de VanderSloots, werd de straat gebarricadeerd door lichtere busjes van RTL en jawel: SBS. Mevrouw Van der Sloot kon nog net een gilletje bedwingen toen zij de eerste nieuwscoryfeeën op haar vizier kreeg. Op zoek naar het mooiste shot pal voor het rijtje brievenbussen. ‘Kijk, is dat niet Max Westerman?’ ‘Grr,’ gromde haar man. De bovenburen zouden beweren dat ze een ingehuurde nieuwshelicopter hoog in de lucht, cirkelend als een gier boven zijn toekomstige prooi, hadden gehoord.

Twee uur eerder en zonder te zijn opgemerkt door het scherpe gehoor van de bovenburen, schikte Claire van ‘Den Haag Infokanaal’ haar haar nog even in het spiegelende glas van de camera. Vervolgens trok ze haar truitje nog wat strakker zodat haar trotse borstpartij nog duidelijker in beeld zou komen. Een beetje nervositeit was haar wel aan te zien. In haar carrière had ze wel meer grote gebeurtenissen mogen verslaan. De intocht van de koningin in Lutjebroek, de onthulling van de buitenissige dienstreis van burgemeester Spoorstra in Appelscha. Maar dit was toch echt andere koek. Ronald, chef redactie, had haar vooral op het lijf gedrukt om haast te maken. Op deze ‘scoop’ zat heel Nederland te wachten. NOS, RTL en SBS waren al onderweg. De tijd dat hun sterreporters nodig hadden om uit hun Amsterdams bed te komen, was de voorsprong van Den Haag Infokanaal. Vragen komen later wel. En juist het feit dat ze veel vragen had, maakte Claire nerveus. Hè, nu begon haar vervelende zenuwtic weer op te spelen; haar linkerwenkbrauw maakte af en toe een ongecontroleerde beweging. Drie maanden tweewekelijks de training ‘Ratten en angsthazen voor de camera’ gevolgd en nog geen profijt! Maar vooruit, zoals ze geleerd had, haalde ze diep adem. ‘Voel de aarde onder je voetzolen, en voel hoe je adem, rustig en als vanzelf daarheen beweegt en helemaal in balans als vanzelf weer terugkomt. Maak contact met je zonnevlechtchakra.’ Zucht... ‘Kunnen we Sjors?’ Sjors, de cameraman, knikte. Hij had vaker met Claire gewerkt. Elk ander gebaar zou fout zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij haar een provinciaalse verlegenheidsblos had bezorgd om die vervolgens in de kleurcorrectie te moeten wegwerken. ‘Vier, drie, twee, een.... Actie, camera loopt!’ Strak staarde Claire nu het publiek voor de tv aan. Nu de camera liep was haar nervositeit verdwenen en met professionele stem, waaruit toch een groot inlevingsvermogen bleek, zei ze: ‘Zojuist is bekend geworden dat de hoed van Jan Doedel is weggewaaid...’

Het zal ongeveer als volgt gegaan zijn. Enkele luttele uren voordat Claire het nieuws wereldkundig maakte en de Ananasstraat voor altijd op de kaart zou zetten, speelde de wind tikkertje met de stad. De bomen die hun herfstblad tot dan toe angstvallig hadden weten vast te houden, werden één voor één geraakt. Lijdzaam moesten ze toezien hoe hun bladeren wiegend naar de kille stoeptegels werden geblazen. Plagerig bracht de wind enkele fietsers die zich nog op straat hadden gewaagd, in ademnood om ze enkele tellen later weer los te laten. Zij zocht zich een weg door de stad, wrong zich tussen de portiekwoningen aan het Perzikplein, verhief zich boven de Sinaasappelstraat en dook langs de flats aan de Ananasstraat. Daar vond zij haar onwillig slachtoffer Jan Doedel, juist op de terugweg van zijn werk als Eerste Factuurcontroleur Binnenland bij een niet nader te noemen bank- en verzekeringsconcern. Genadeloos liftte de wind de innig met Jan Doedel verstrengelde, haast vergroeide hoed van het hoofd. In een poging terug te nemen wat van hem was, zette hij de achtervolging in. Deze moest hij echter staken toen hij struikelde over een losliggende stoeptegel, waarna de hoed uit het zicht verdween.

De onfortuinlijke actie werd gevolgd door Roef Noorderligt vanuit zijn zilvergrijze Nissan Sunny. Met zijn met een 300 mm 16 px Telescooplens uitgeruste Canon 800 D egx-fotocamera, loste hij een spervuur van foto’s op de arme Jan af. De scherpstelling moest wel te lijden hebben onder de sigarettenwalm in de Nissan, waarachter Roef zich onzichtbaar waande. Dit was één van die zeldzame momenten in zijn werk waarbij zijn bloeddruk steeg en zijn tong met een sliertje speeksel uit de met vet en paprikapoeder bedekte lippen glipte. Zo had hij zich het detectivewerk voorgesteld. Toen de Jan-nu-zonder-hoed onverrichter zake zijn flat binnentrad, griste een tevreden Roef, tussen de lege chips- en Zonnatura natuurlijke Yoghurtdrinkverpakkingen, naar zijn telefoon, een bakbeest uit de tijdperk voor de uitvinding van de sms. Maar ze had hem met haar oerdegelijke haast Oost-Duitse makelaardij nog nooit in de steekgelaten. Tot dan toe was Roef zich nog volledig onbewust van de impact van wat hij zojuist gezien had.

Vijf kilometer verderop harmonieerde in Hotel des Indes de salonmuziek van viool, cello en piano met klassiekers als Ewige Liebe en Salut d’Amour met de op gedempte toon gevoerde conversaties. Af en toe onderbroken door een ietwat storend lachsalvo van een ongetwijfeld Amerikaans gezelschap dat aan een tafel aan het uiteinde van de zaal zat. De temperatuur in Des Indes was als van een bejaardentehuis met Kerstmis. Op deze historische plaats waren sinds 1881 vele beroemdheden ontvangen, die genoten van het lekkerste des levens. Obers zwierden luchtig langs de met damast gedekte tafels. Het tafelzilver, de kristallen glazen en de kroonluchters schitterden om het even.

Jacques J. de la Montaigne (eigenlijk Jan van de Berg) was erg ingenomen met zichzelf. Jacques was als zelfbenoemd public relations-goeroe, berucht omdat hij altijd in de schaduw van de media opereerde. Zijn fijngeslepen voelsprieten voor publiciteit en het vermogen om altijd zijn zin door te drijven, hadden hem bepaald geen windeieren gelegd. Jaguar, pied à terre in Blaricum, etage in grachtengordel. ‘Om in luchtbellen te kunnen denken, moest je ballonnen leren blazen,’ zei hij altijd. Het betekent niets, maar hij was er wel groot mee geworden. Nu stond zijn nieuwe campagne op het punt gelanceerd te worden. Nog even en de naam Jan Doedel zou op ieders tong liggen.

En nu zat hij dan ook nog eens tegenover Lola Vampirosa. De natte droom van iedere man. De actrice die zich langs broeierige hotelkamers naar boven had gewerkt tot een actrice waar regisserend Nederland niet meer omheen kon. Naast haar naar voren springende kwaliteiten, bleek zij ook gevoel voor dramatiek te bezitten en bleek zich staande te kunnen houden in serieuze rollen. Hoewel zij door heel het land (althans het mannelijk deel ervan) op handen gedragen werd, had zij door haar achtergrond nooit toegang kunnen krijgen tot de ‘Beau Monde’ van cultuurminnend Nederland. Zij hoopte dat Jacques haar toegangskaartje zou zijn. En dus zat zij nu tegenover hem in de overweldigende grandeur van het Des Indes. Vampirosa die onuitwisbare lipstickafdrukken op het kristal kleurde. Vampirosa die erotisch haar kreeft uitlebberde.

Hoewel hun samenkomst geen enkel verband met Jan Doedel kende, maakte de gedachte dat zij misschien een rol in de campagne zou kunnen vervullen Jacques plotseling opgewonden. Het idee dat Vampirosa bereikbaar was voor iedere Jan Doedel was de kers op de taart. Maar hoe legde hij dit er niet duimendik bovenop? Toch had hij er alle vertrouwen in dat hem dit ging lukken. Jacques lukte alles op het gebied van Personality Branding (hoe breng je afgeserveerde kneuzen als warme kroketten over de toonbank). Wie mensen kan bespelen, beheerst de wereld. Wie meer mensen kan bespelen beheerst de wereld meer. Daarvoor was het nodig om in te prikken op de kleine dingen die het succes bepaalden. Het vlindereffect. De vleugelslag van een vlinder, kan door een onnavolgbare keten van oorzaak en gevolg een storm op een ander continent ontketenen. In een niet te beheersen chaos worden feit en fictie vermengd. Slechts degene die zich in het middelpunt van de storm bevindt, houdt stand. En daarbij draaide alles om details. Hoge ogen had hij gegooid met zijn idee om een onbetekende politicus aan de waterstofperoxide te brengen. Geniale afleidingsmanoeuvre voor een gebrek aan inhoud. Een nieuwslezer had hij leren stotteren. Het ontberen van journalistieke kwaliteiten gecompenseerd door plaatsvervangende schaamte. Een uitgerangeerde B-zangeres stimuleerde als jurypanellid in een landelijke talentenjacht de verkoop van incontinentiemiddelen. Met haar optreden wist zij een geheel nieuwe doelgroep aan zich te binden. Volgens sommigen had hij zwarte Piet aan Sinterklaas gekoppeld, maar daar wilde hij zelf geen uitspraak over doen.

Het ensemble zette een tango in. Vampirosa liet schijnbaar achteloos haar hoge hak over zijn Van Bommelschoen glijden. En terwijl haar vinger langs haar lip streek en met een blik die door een tolk, met ogen van -8, op maar één manier vertaald kon worden, lispelde ze ‘Oeps, hi hi.’ Op dat moment klonk de Superman titelsong. Zelfs de Amerikanen keken verschrikt op. Met de bekende vanzelfsprekendheid van iemand die het zich kon veroorloven, nam Jacques op. Zijn gêne kon hij verbergen. Het moment waarop Roef belde kwam niet bepaald gelegen. Maar de intonatie waarop Roef lijzig erop aandrong om niet meteen op te hangen, verraadde dat er iets mis was. Jan Doedel kaal? Kaal? De neuronen in zijn hersenen leken de axonen niet meer te kunnen vinden. Combinaties van waarschijnlijkheden flitsten door zijn hoofd. Het balletje op de roulettetafel waarop Jacques speelde rolde dit keer niet zijn kant op, maar was als een sneeuwbal die steeds sneller de gletsjer afrollend, zijn kant opkwam. Details, Details daar ging het hem om. En dan hield hij niet van dit soort onaangekondigde verrassingen. Hij zat op de stoel van de regisseur, de dirigent van het orkest, de poppenspeler met de mensheid in de hand. De wereld regeren is haar controleren. In die wereld paste geen kale Jan Doedel. Een kale Jan Doedel had een identificatiefactor van 0,7 op een schaal van 5. Dat betekende dat het Nederlands publiek zich niet zonder meer met Doedel kon identificeren. Geen voorbeeldige buurman, geen Amerfoortse schoonzoon. Al was 0,7 niet eens zo heel laag; voor het slagen van de campagne ging hij uit van een identificatiefactor van 4. Dat is 600% zo veel! Niet dat kale mensen minder zijn, maar voor deze campagne mochten ze worden afgeschoten. Regeren is controleren. Controleren is regeren. Details, details daar ging het om. Bleek borg hij de telefoon in zijn jacquet op. Vampiros’s plaatsvervangende schaamte voor een telefoongesprek, juist op deze plek, juist op deze tijd, had plaats gemaakt een woede die uit haar ogen stoomde. Hels, en waar elk moment drietanden uit konden schieten. Nog nooit, zelfs niet in haar vroege films, had ze zich zo naakt gevoeld. Toch had ze zichzelf weer in de hand toen ze als volleerd actrice vroeg: ‘Is er iets?’ ‘Ik moet nu weg...’ antwoordde Jacques bleek.

Het zal geen nieuws zijn dat op die dag in de Trèveszaal op het Binnenhof de voltallige Ministerraad bijeen was voor een ingelaste spoedvergadering over een mogelijke inval in Tadzjikistan. De sfeer was bedrukt. Niet zozeer door het onderwerp, als wel doordat de meeste ministers hun avondlijke borrelactiviteiten hadden moeten afzeggen. De minister van Onderwijs peuterde met een potlood in zijn oor. Economische Zaken en Landbouw speelden onder een hoedje heimelijk boter-kaas-en-eieren. De zaal was warm en de lucht als altijd bedompt, omdat het uit staatsveiligheidsoverwegingen niet was toegestaan de ramen open te zetten.

In deze ongeïnspireerde omgeving, was het aan de minister van Defensie, die toch al niet als snedig bekend stond, de taak om alle handen op elkaar te krijgen. Als steun in de rug hadden zijn generaals voor hem een Powerpointpresentatie in elkaar geknutseld. ‘Tadzjikistan vormt een belangrijk veiligheidsrisico voor de Nederlandse staat’, zo las hij op. ‘Het heeft bergen, waar terroristen zich kunnen verschuilen.’ ‘Zullen we dan ook Oostenrijk binnenvallen?’ ginnegapte de minister van Ruimtelijke Ordening. ‘Orde, orde!’ hamerde de minister-president. ‘Als we zo gaan beginnen, kan het nog wel eens een latertje worden...’ Dit was voldoende. ‘Daarnaast is Tadjzikistan islamitisch,’ vervolgde Defensie.

Op één na knikten alle ministers instemmend. De minister van Defensie keek de grote tafel rond. De manier waarop hij één voor één zijn collega’s in ’t vizier nam, langzaam met zijn vingers door zijn stoppelbaard strijkend, gaf aan dat hij voor zichzelf al rekende op de overwinning. ‘Zijn er nog vragen?’

Tegen de verwachting in, nam de minister van Sociale Zaken het woord: ‘Is zo’n missie niet gevaarlijk?’ Defensie schraapte de keel. ‘Uhm, de Amerikanen hebben ons een gebied toegewezen waar enkel nog vrouwen en kinderen wonen. Met ons modernste materieel denken we de bevolking de baas te kunnen. Het wordt een echte opbouwmissie. We nemen alles mee waar nu gebrek aan is: tenten, voedsel, medicijnen en maandverband.’ ‘Wat zijn de vergeldingsacties van de Amerikanen als we deze missie niet zouden ondersteunen?’ Weer die vervelende man van Sociale Zaken. De irritatie over diens geldingsdrang begon ook op te spelen bij de overige ministers. ‘Dan trekken ze Mc Donald’s terug uit ons land!’ meesmuilde Economische Zaken. ‘Maar dat kunnen ze niet maken,’ riep de irritante factor uit, nu een beetje wit op de bips. ‘De toegenomen levensverwachting, kunnen we helemaal niet financieren...’ ‘Een bedreiging voor de chemische industrie’, ging Economisch Zaken daaroverheen.’ ‘Onderschat het het educatieve karakter van hun placemats niet,’ haakte Onderwijs aan.

De discussie dreigde te ontsporen. ‘Orde, orde, orde,’ sloeg de premier in ferme klappen op de tafel. ‘Wie nu niet stil is, gaat eruit!’ ‘Zo ver wilden de Amerikanen inderdaad niet gaan, meneer de voorzitter,’ hervatte de minister van Defensie. ‘Onze bondgenoten hebben daarentegen wel gedreigd dat...’ Zijn woorden werden ruw onderbroken door het openslaan van de 18e Eeuwse Franse stijldeuren van de Trèveszaal. De binnenkomende bode reikte zonder woorden de minister-president een briefje aan. Voor de omstanders was alleen het logo van de Rijksoverheid in de linkerbovenhoek te herkennen. De in parmantig handschrift geschreven tekst, die op het lichte papier zacht doordrukte, konden de ministers helaas niet lezen.

Het gezicht van de premier verstrakte. Hij gaf het papier terug aan de bode, stond met zijn gezicht in de plooi langzaam op en trok met een stevige ruk zijn colbert goed. Met een knik naar de overige ministers, sprak hij de nu legendarische woorden: ‘Het landsbelang roept, ik moet u verlaten. Wij zullen de beraadslaging vervolgen als het moment dit toelaat.’ Toen verliet hij de zaal, de overige ministers druk speculerend achterlatend.

Jacques de la Montaigne stond al te wachten. De minister-president vond het ongepast dat hij zomaar het Torentje was binnengelaten, zonder dat de premier eerst gelegenheid had gekregen op de verhoging achter het bureau plaats te nemen. In lange striemen gleden de regendruppels van de leren Mart Visser jas van Jacques J. de Montaigne. Ze lieten vlekken donker als bloed op het rode tapijt achter. Zijn ‘enVolumizing gel’ had de grip op zijn goed gemodelleerde kapsel volledig opgegeven. Zoals hij daar stond leek hij net een schooljongetje dat bij de conciërge voor het te laat binnenkomen een briefje moest ophalen. Deze pose duurde echter maar even. Zodra hij de premier in beeld kreeg, leek hij zijn zelfverzekerdheid te hebben herwonnen.

‘Ha Erik-Jan, goed dat je de vergadering voor me wilde onderbreken. Ik moest het je zeggen. Het kan niet anders... Er lijkt iets fout te gaan met onze strategie.’ Volgens één van Jacques’ eigen stellingen volgt slecht nieuws altijd goed nieuws, maar goed nieuws niet altijd slecht nieuws. Dus het was beter om maar in een vroeg stadium met slecht nieuws voor de dag te komen. De priemende ogen van de premier boorden zich even in de kijkers van Jacques om de ernst van de situatie in te schatten. Hoewel het maagzuur hevige pogingen deed om zijn slokdarm op honderd plaatsen tegelijk te perforeren wist Jacques de blik uiterlijk onbewogen te pareren. De minister-president was aan zet.

‘Mag ik u er even op wijze dat waar u over “onze” strategie spreekt, u deze geheel op uzelf dient te betrekken voor zover ik niets anders gezegd heb!’ sprak deze. ‘Met de verkiezingen voor de deur kunnen wij ons, en dan bedoel ik ons niet in overdrachtelijke zin, geen fouten permitteren. Fouten worden de facto altijd gemaakt door degene die zich niet bewust is van de verantwoordelijkheid. Daar ik verantwoordelijk ben voor mijn herverkiezing kan ik dus per definitie geen fouten maken. Dat betekent dat ik er zorg voor zal dragen dat u de volledige, maar dan bedoel ik ook de volledige, consequenties zult dragen voor welke onvolkomenheid ook. Ik ben geen partij.’

Hier was Jacques al bang voor. ‘U hebt een punt. Maar stop even met die lange zinnen. En luister... Morgen is het D-day, Doedel-dag. Ik zal het nog één keer samenvatten. Morgen ziet heel Nederland prime time op Shownieuws hoe je na 50 jaar herenigd wordt met je enige broer. Meteen daarna is de broer het hebbedingetje geworden voor elk serieus te nemen actualiteitenprogramma, talkshow of spelletjesprogramma. En wat zal blijken? Broerlief, zo van de straat geplukt, voelt zich helemaal thuis in het verkiezingsprogramma van zijn grote broer! Nietszeggend en o zo middelmatig. Miljoenen mannen hebben we onder de loep gelegd. Scans gedaan, doopcelen opgelicht, internet afgestruind, sleutelfiguren benaderd, enquêtes doorplozen, statistici gegijzeld, klantcontactgegevens gecontracteerd, opiniepeilers gepeild, en dan is nog maar het begin. Alles om de ideale man van het midden te vinden. En we hebben hem gevonden! De man die samen met jou alles kan. Het voorbeeldige voorbeeldfiguur. De vriend van iedereen, en dan is dan zomaar familie van je! Het gedroomde duo! Nederland zal jullie in zijn armen sluiten! Weet je het nog? En wat hebben we moeten doen om die man van jou inderdaad familie te laten zijn? Niets dan de werkelijkheid een handje helpen. We geven haar net dat zetje in de rug, dat ze nodig heeft. De brave redactie van dat tuttige maar o zo degelijke kijkcijferkanon “Shownieuws” heeft van ons slechts een paar aanwijzinkjes gekregen. Het overige speurwerk in het door ons “belangeloos” beschikbaar gestelde materiaal hebben ze helemaal zelf verricht. Het was niet altijd goedkoop, maar kijk eens wat voor prachtverhaal er nu ligt! Wie wil de waarheid weten, als de werkelijkheid een sprookje is? En natuurlijk hadden ze best verder kunnen kijken? Maar wie wil dat? Het verhaal is er. Jan Doedel is er, en straks zal ook de nieuwe Jan Doedel er altijd al geweest zijn! Jan zal blij zijn met jou als broer! In de publiciteit geldt: “hoe wijder de rivier, hoe minder bronnen er nodig zijn”...’
– ‘Ja daar hebben we het vaker over gehad! Welke rivier liep over om mij nu uit de Ministerraad te storen, als u me toestaat u in uw zelfgekozen terminologie te parafraseren?’ zei de Minister-president kordaat. ‘Mag ik u vragen uw punt te maken?’
– ‘Ok, zoals ik al veel eerder zei: er gaat iets mis.’ Zelfs voor een alwetende verteller is het onmogelijk om in het hoofd van de minister-president te kijken. Maar het was waarschijnlijk de combinatie van een meer dan gretige oppositie en koele politieke barometer-temperaturen, die hem deed zeggen:
– ‘Is het reden om de campagne terug te draaien?’
– ‘Dat kan onmogelijk!’ zei een gretige Jacques. ‘Het point of no return ligt al hemelver achter ons! De cameraploeg van “Shownieuws” is ingelicht dat de hereniging met uw broer morgenmiddag plaats vindt bij de feestelijke uitreiking door u van de “Werknemer van de maand”-oorkonde aan Jan Doedel Alle andere media zijn getipt dat er daar iets bijzonders staat te gebeuren. Doen we niets, dan kun je volgende keer linten gaan doorknippen bij de vernieuwde badkamer van Jan Jansen. We hebben zendtijd ingekocht bij verschillende huis, tuin- en keukenprogramma’s. Of wil je liever komen vertellen hoe je de biefstuk met gekookte aardappeltjes en erwtjes en worteltjes bereid? En denk aan het geld! Met geld kunnen we de ratten een andere kant opjagen. Maar ik wil je er wel op wijze dat ons budget nu bijna op is. Ik kon nog nauwelijks mijn eigen rekening betalen en vanochtend heb ik de laatste drukproef goedgekeurd. Zware drukpersen zwoegen nu op een oneindige stroom Doedel-campagneposters...’
– ‘Maar wat is er dan aan de hand? Wat gaat er mis?’ riep de minister-president bijzonder on-minister-presidentieel uit. Jacques de la Montaigne nam een diepe zucht en zei:
– ‘Kaal! Jan Doedel is kaal!’

De minister-president gebaarde discreet naar de nog altijd stoïcijns voor zich uitkijkende bode dat het tijd werd om de beveiliging in te schakelen, en wilde zich omdraaien...

‘Wacht nou! Ik zeg je: dat is niet goed. De mensen willen geen kale Jan Doedel. Jan Doedel moet beminnelijk zijn. Ik heb op de foto mijn vingers op zijn hoed gelegd en dan zie je dat zijn kaaklijn te strak is, zijn kin te geprononceerd, zijn neus te recht, zijn ogen te fel. De hoed verzacht dit. Zorgt voor de warme tint op de tv-toestellen van de mensen. Het geef hem iets gedistingeerds. Iets dat hem naast u kan plaatsen. Op elke castingfoto staat die man met een hoed op! Een handelsmerk dat zweemt met de nostalgie van de vorige eeuw. De verzekeringsman die je alles in vertrouwen kan geven. De identificatiefactor... ach, laat maar. Dat mag niet wegvallen, dat kost kijkers! En daarmee stemmen. Publiciteit staat of valt met de aandacht voor details. Veeg de losse kiezels weg voordat je langs de rand van de afgrond wil lopen! Vertrouw me, ik heb ervaring!’

De minister-president woog de alternatieven af. Enerzijds waren de argumenten van De la Montaigne natuurlijk volkomen belachelijk, anderzijds als deze campagne mislukte dan zou dat hem, de minister-president, wel in een bijzonder lastig parket brengen. In zijn politieke wijsheid besloot hij zijn partijpolitieke kroonprins, de Limburger Jos Stevens, tevens minister van Defensie, een rol in het gebeuren te geven. Als hij zou vallen, dan kon hij in ieder geval eerst nog een trap naar beneden geven. Een groot man heeft schouders nodig, die hem dragen.

Vandaar dat de wachtende ministersploeg door de bode werd verrast, en er nog één persoon middenin de bespreking over de inval in Tadzjikistan apart werd genomen. De overige ministers speculeerden er weer lustig op los.

‘Dus als ik het goed begrijp,’ probeerde de minister van Defensie verschrikt, ‘dreigt de herverkiezing van de partij in gevaar te komen? Dat zou een ramp zijn! De stabiliteit van het land is in het geding!’ ‘Ik vrees dat dat de juiste conclusie is,’ zei de minister-president. ‘Wij vertegenwoordigen het belang van het land. En dus is alles wat in ons belang is, in het belang van het land. Het landsbelang staat op het spel. Ik vind dat we moeten ingrijpen, anders zullen de toekomstige generaties ons nooit kunnen vergeven!’ ‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ bracht de minister van Defensie in. En daarmee was de discussie gesloten.

In zijn zilvergrijze Nissan Sunny zat Roef Noorderligt de Speurdersrubriek in de Telegraaf door te nemen. Hij was al langer op zoek naar een nieuwe auto. In ieder geval een sportief model. De gage van deze opdracht bracht zijn wensdroom weer een spoilertje dichterbij. Nu Doedel binnen was, zat zijn dagtaak er praktisch op. Hij hoefde alleen nog maar te wachten tot het licht van Doedels flat, een-hoog derde links, zou doven. Volgens zijn eerdere rapporten zou dat stipt om 22.00 uur zijn. Toen hij juist weer een nieuwe sigaret wilde opsteken en het pakje onder de Sportlife strips en verschimmelde boterhamzakjes niet kon vinden, viel zijn aandacht op een Volvo die hij eerst niet had opgemerkt. De wagen stond in de schaduw van de lantaarnpaal voor de flat van Doedel. De opvallend onopvallende auto leek te worden bemand door twee figuren met hoekige gezichten en kort stekeltjeshaar. Er zat weinig beweging in de mannen. ‘Verdomd,’ dacht Roef, ‘politie!’ (of geheim agenten, dat was hem om het even). Hij wist niet hoe lang ze daar al stonden. Iets in hem zei dat het nog niet zo heel lang kon zijn, want ze waren nog niet versteend.

De man in de bijrijderstoel bracht langzaam iets, naar wat Roef vermoedde een zender moest zijn, naar zijn mond. Met de hand waarmee Roef net nog naar zijn sigaretten aan het grissen was, zocht hij nu de instelknop van zijn scanner op. Zolang het nieuwe communicatiesysteem van de politie nog niet werkte kon hij hiermee de ouderwets betrouwbare politiezender ontvangen. Natuurlijk wilde de scanner niet meewerken. Hij gaf een forse beuk tegen het apparaat en na nog een klap werd een zacht geruis hoorbaar. ‘Trrrffff trfff biep biep, trfff code Doedel biep biep trff brengt biep land in gevaar brrf biep biep opdracht rechtstreeks minister-president biep biep voorzichtig roger over.’ Woest sloeg Noorderligt op zijn stuur. Dat moest hem weer overkomen! Dacht hij een saaie burgervader te volgen, bleek het een of andere geflipte topcrimineel te zijn. Als hij dat had geweten, dan hadden ze hem daar wel meer voor mogen betalen! Alsof zijn levensverzekering niets kostte! En die mooie meneer Montaigne maar knikken toen hij hem net aan de lijn had. ‘Kaal? Is hij Kaal? Blijf hem vooral in de gaten houden!’ Makkelijk gezegd. Montaigne kende die vent vast alleen van de opsporingsberichten en intussen lag lieve Roef hier in de vuurlinie. Maar dat zou toch zeker niet! Barsten kon Montaigne met die opdracht. Barsten! Als hij een echte James Bond zocht, had hij die maar in moeten huren, maar niet iemand die vooral in de echtscheidingen zit.

Toen Roef Noorderligt even later de deur van Wilhelmina’s opensloeg zat Herman Ypkema aan de bar. Herman staarde naar de schittering van de kolossale bar die een plekje gevonden had tussen modieuze dameslikeuren. Behalve de bokaal herinnerde nog een vergeeld krantenartikel aan de bodybuilders carrière van Jimmy, de barman. Inmiddels was Jimmy’s zorgvuldig opgebouwde spiermassa afgedaald naar zijn pompeuze buik die alleen nog door diverse onderkinnen opgehaald kon worden. Met een licht gevoel van melancholie dacht Herman aan de tijd dat Wilhelmina’s nog gewoon ‘Bij Willy om de hoek’ heette en dat de bar, die met zijn pisgele lichten leek te zijn overgewaaid uit een kermiscarrousel nog gewoon van hout was. Alleen de gokkasten waren gebleven. Hermans vrienden waren één voor één weggegaan: de serieuze journalistiek in, op jacht naar primeurs en zogenaamd schokkende onthullingen. Herman wist wel beter. Herman had ook ooit eens die kans gekregen, maar Herman... Hij dronk zijn bier leeg, bestelde er nog één en nam een flinke teug. De openslaande deur hoorde hij niet.

Roef was nog nooit in Wilhelmina’s geweest. Even knepen al zijn zintuigen samen, zijn bril besloeg, zware shagwolken sloegen op zijn longen en in zijn neus prikkelde de geur van verschraald bier. Noorderligt had een moment nodig om zich te heroriënteren. Voor hem stond een grote leestafel met daarop wat opiniebladen. Ongeopend, want opinie was er genoeg in deze zaal. Snel liet hij zijn geoefende blik over de ruimte gaan. De deuren achter in de zaal sloegen naar buiten open en bij het binnenkomen had hij al een glascontainer voor de deur zien staan. Dat duidde erop dat vanuit de keuken geen directe uitgang naar buiten was. Er was slechts een vluchtweg en dat was deze. Beroepsdeformatie. Aan de bar hingen twee groepen. Een groep makelaars, te oordelen naar hun protserige maatkostuums, hun strak geplombeerde haren met een her en der verdwaalde zonnebril. En een groep met spijkerbroeken en vlotte blazers onder hun leren jasjes. Mogelijk de journalisten, naar wie hij op zoek was.

Aan de met plastic elementen verrijkte houten bar, ontwaarde Roef een zonderling persoon in een verlopen windjack. Naast de groep met de leren jasjes. Noorderligt besloot op deze persoon af te stappen. Hij liep daarbij bijna tegen de barman op (de missing link in het geheel), die juist vanuit de keuken met een enorme portie Hollandse snackmix langs wilde gaan. Voordat Noorderligt de lege kruk naast de zonderling innam maakte hij nog even een inschatting. De man leek op te gaan in het gesprek van het groepje naast hem maar wilde daar ook weer geen deel van uitmaken. De pen uit zijn borstzakje, de slordig gepoetste schoenen, en de schoudertas met daarop het ANP-logo maakten Roef één ding duidelijk. Dit was een man van het ANP. Roef schoof de barkruk dichterbij. Hij staarde even naar de brandplekken op het blauwe tapijt en vroeg op de man af: ‘Zo jij werkt bij het ANP?’ Herman Ypkema schrok op van zijn halfvolle of halflege glasbier (halfleeg zo schatte Roef in) en knikte. ‘Mooi,’ zei Roef, ‘kun je mij vast wel vertellen waar de echte journalisten zitten!’

Ypkema verstijfde. Weer was hij even dat jongetje dat met de gymnastieklessen altijd als laatste gekozen werd. Wanneer kreeg hij eens als eerste het grote stuk vlees toegeworpen, in plaats van alleen de botjes te mogen afkluiven? Wanneer... Nog voor hij deze gedachte had kunnen afmaken, draaiden één van de mannen achter hem zich om en tikte Noorderligt aan. ‘Kijk eens aan, ik ben van de wakkerste krant van Nederland,’ zei hij met een fitheid die Ypkema hem nooit zou kunnen nadoen. Potverdorie, dacht hij, ben ik alweer niet snel genoeg. Noorderligt leek hem inderdaad alweer vergeten, want hij draaide zijn rug naar hem toe en ging op in het groepje mannen met de leren jassen, waar de wakkere journalist deel van uitmaakte. Het groepje hing gretig aan zijn lippen. De uitverkoop van damesschoenen leek te zijn begonnen. Roef deed hun het hele verhaal uit de doeken, hoe hij, Roef Noorderligt, met gevaar voor eigen leven de topcrimineel had herkend toen zijn dekmantel, de hoed, afwaaide. Waarschijnlijk ging het om een terrorist die een aanslag plande, de hele buurt wemelde namelijk van de geheim agenten die hem omzichtig in de gaten hielden. Ypkema luisterde mee, maar hoefde de rest van het verhaal niet meer te horen. Hij had genoeg gehoord en hoefde alleen nog maar met de Noorderzon te vertrekken. Als hij nu als eerste wegging had hij eindelijk voor het eerst in zijn loopbaan zelf nieuws gemaakt.

Maar Ypkema was ook een voorzichtig man. Gelukkig kon hij het hele verhaal verifiëren bij een aantal ‘kennissen’. Allereerst was daar de hoofdcommissaris, die vertelde dat hij over de zaak Doedel geen mededelingen mocht doen. Dat zei natuurlijk al veel. Vervolgens was daar een bevriende bode op het Binnenhof, die bevestigde dat de minister-president en de minister van Defensie uit een belangrijk overleg waren geroepen en dat daarbij ook de naam Doedel gevallen was. Tevreden en met een gerust hart zette Ypkema zijn bericht op de ANP-telex naar alle nieuwsredacties in de wereld. Hij had nieuws!

Met gierende banden scheurde even later een bestelbus met daarin Sjors en Claire van Den Haag Infokanaal richting de Ananasstraat. Hun chef Ronald was het ANP eeuwig dankbaar. Ruim voordat de andere zenders de Ananasstraat hadden kunnen vinden in het opgebroken Den Haag, zou Claire een nationale bekendheid zijn.

Terwijl Claire en Sjors de stoplichten negeerden, liet mevrouw Hekkeling haar Ierse Setter, Snoesje uit in het Aardbeienplantsoen. Mevrouw Hekkeling was ontsteld toen zij in de bosjes op het Aardbeienplantsoen een appelkroostje ontwaarde. Wat moest dat worden met de buurt als mensen nu ook al hun afval op straat deponeerden? En kijk, een eindje verder lag zelfs een hoed. Snoesje had de hoed inmiddels ook ontdekt, trok het vrouwtje hard hijgend erheen en begon het nieuwe spelendingetje gretig te verscheuren. ‘Stop, Snoesje, Stop! Houd op! Houd op!’ Snoesje luisterde wel, maar niet nadat hij over de overblijfselen een zegenende plas had gedaan. Daarmee de eeuwige verdwijning van Bewijsstuk A in de Doedel-affaire bevestigend.

Claire en Sjors arriveerden al eersten in de Ananasstraat. Het probleem van lokale zenders is dat ze nauwelijks bekeken worden. Hun programma’s staan niet in de tv-gids. Hun presentatoren hebben geen bekende gezichten. Het accent wordt niet ondertiteld. De programma’s worden gemaakt door toegewijde mensen die heel hun ziel en zaligheid in hun werk leggen. Daarom is het des te vervelender dat hun inzet verloren gaat in de desinteresse van het kijkerspubliek. Natuurlijk hebben zij ’s middags wel een doelgroep in de bejaardentehuizen en verplegingsinstellingen in het land, maar dat is voor een nieuwsfeit als de verdwijning van de hoed van Jan Doedel natuurlijk nauwelijks relevant. Blijft over het publiek dat aan het eind van de avond, zappend door hun duizend-en-één-zender pakket de barrière van schaars geklede dames heeft weten te overwinnen.

Een van die nachtkijkers was Jacques J. de la Montaigne. Hij lag weggezakt op Afrikaanse Ganzenverendons op het kolossale bed van de zogenaamde ‘Love Suite’ van Hotel des Indes (al werd die naam van kamer 14 natuurlijk slechts zacht fluisterend door het personeel in de mond genomen). Behalve het extra grote bed, de jacuzzi, de engeltjes op het plafond en de grote spiegel aan het hoofdeinde, was deze kamer bijzonder omdat het de enige kamer in het hotel die ook op verzoek per dagdeel was te reserveren. Jacques wachtte totdat Lola Vampirosa zich had opgefrist. Afgaand op de kleding die ze droeg, had dit niet zo heel lang hoeven duren, dus hij was erg benieuwd waar zij mee voor de nacht zou komen. Zo lag hij al zappend op het bed, op zoek naar het betaalkanaal.

Vampirosa was tevreden toen zij de badkamer uitkronkelde, gehuld of liever gestrikt, in een op maat gemaakt Marlies Dekkers setje. Jacques zat immers met wijd open mond op bed. Helaas voor haar was dit niet vanwege het knoopwerk van Marlies, maar doordat zojuist de naam Jan Doedel op tv gepasseerd was. Jacques sprong op, wilde zijn broek aantrekken, vergiste zich in de juiste broekspijp, viel bijna om en zei: ‘Ik moet even weg,’ Lola Vampirosa in de deuropening achterlatend. ‘Man van de verkeerde kant,’ of iets van die strekking siste ze hem na...

De premier keek vanachter zijn bureau vreemd op, toen hij een verwilderde Jacques het Torentje zag binnenstormen. Zijn overhemd fout geknoopt en gulp open. Weer had de minister-president de vergadering moeten onderbreken. De vraag of Nederland Tadzjikistan moest binnenvallen was nog altijd niet beantwoord en spitste zich toe op de vraag of de Tadzjieken voor hun gevallenen al dan niet bereid waren Nederlandse bloemen aan te kopen. Jacques hijgde nog na en de minister-president vond dat zijn adem naar één-dags-kwartelkuikens in knoflooksaus stonk. Toch had Jacques hem snel genoeg uitgelegd hoe precair de situatie was. Om zich gedekt te voelen liet onze minister-president weer de minister van Defensie aanrukken. We luisteren even met Jacques mee: ‘Jan Doedel is onze Jan niet meer. Op tv wordt hij uitgemaakt voor terrorist. Als zoiets eenmaal op tv is geweest, kun je er donder op zeggen dat de andere media niet achterblijven. Het is als een uitbarstende vulkaan. De druk eronder is niet te houden en spoedig zit alles onder vuur en as. Nu al schreeuwt de bevolking om actie. Niets doen is zelfmoord. Maar dit is ook het moment dat je kunt laten zien: hier staat een leider, een man met daadkracht, een man die ons onze veiligheid heeft teruggegeven, die het op durft te nemen tegen het kwaad.’
– ‘Genoeg, genoeg...’ gebaarde de minister-president. ‘Hier herken ik mezelf wel in, maar hoe vetaalt zich dat in actie?’ Jacques J. bleef stil. Inhoud was nooit zo zijn ding.
– ‘Misschien kunnen we de straat versperren, hermetisch afsluiten en de Vruchtenbuurt tot een no-go-area uitroepen?’ opperde de minister van defensie.
– ‘Wekken we dan niet de indruk dat er werkelijk een gevaar bestaat?’
– ‘Als we nu eens de luchtmacht de flat laten bombarderen, hebben we én laten zien dat we terrorismebestrijding serieus nemen, én we zijn van Jan Doedelgedoe af.’
– ‘Wat als we dan de verkeerde flat bombarderen?’
– ‘Kan onze minister van Volkshuisvesting daar niets voor verzinnen?’
– ‘Wacht even,’ kwam Jacques tussenbeide, ‘als we het puur vanuit pr-standpunt bekijken, draven jullie een beetje door.’
– ‘Wat zijn dan de alternatieven?’
– ‘Dat weet ik zo een-twee-drie niet. Als die Jan Doedel maar niet zijn hoed verloren had, dan zaten we nu niet met zo’n probleem!’
– ‘Van wie kwam dat idee met die Jan Doedel?’ sneerde de minister van defensie.
– ‘En waar zat het lek?’ pareerde Jacques.
– ‘Heren, heren!’, greep de minister-president in. ‘We moeten in deze moeilijke tijden het hoofd koel houden. Laten we een extern onderzoeksbureau inschakelen.’

Dat vond iedereen een goed idee. En zo stond enkele minuten later de man, die die mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld op de speaker van de Torentjestelefoon. ‘Kunnen we Jan Doedel niet vragen om gewoon met ons mee te werken?’ vroeg de minister hem vertwijfeld.
– ‘De kans dat we hem nog kunnen bereiken is 1,4 %,’ antwoordde de man die de mooie statistieken over Doedels middelmatigheid had opgesteld en die nu op de speaker stond. ‘70% van de mensen opent namelijk na 20.00 uur de deur niet meer uit angst voor dieven of collectanten. Uit onderzoek is gebleken dat als hun voornaam Jan is en ze bovendien schoenmaat 42 hebben, dit percentage 98% is. De kans dat ze een 06-nummer hebben dat niet in de telefoongids vermeld staat is als hun lievelingsgerecht nasi is en ze een hekel hebben aan langharige bordercollies, zoals voor Jan Doedel opgaat, 99,9% . Dat maakt het vrijwel onmogelijk om hem vannacht nog te benaderen.’
– ‘Bestaat er een kans dat Jan Doedel misschien nog een andere hoed in huis heeft liggen,’ vroeg Jacques, enthousiast geworden door deze nieuw aangeboorde bron van kennis.
– ‘Interessante stelling,’ was het antwoord, ‘voorzover ik weet, is de kans dat hoeddragers nog een tweede hoed hebben nog nooit onderzocht. Maar dat weet ik niet zeker.’
– ‘Er is dus nog een kans!’ veerde Jacques J. op. De minister president was minder enthousiast:
– ‘Maar wat zou dat dan nog voor verschil maken? Doedel is onbruikbaar geworden in de campagne.’
– ‘Maar zien jullie dat dan niet? Als we het slim spelen heeft straks niemand het meer over Doedel als terrorist. Onze campagne kan gewoon worden voortgezet! Het effect zal des te groter zijn! De hoed wordt het middelpunt van onze nieuwe marketingmix. Met de hoed zit je goed! Stel je voor het rijtje van grote staatsmannen uit onze geschiedenis: de borstel van Kok, de glanzende schedel van Fortuijn, de Potterslag van Balkenende; allemaal successen in de evolutie. En dan nu onze herbenoemde premier!’
– ‘Ik geloof niet dat ik u hele maal volg...’
– ‘Snappen jullie het dan niet? Het is zo simpel. Als Doedel straks opendoet, zetten we het team van “Shownieuws” vooraan. En hier komt het... we zetten jou, als minister-president, leider van de natie, voorop met ook een hoed op!... Klaar!’
– ‘Klaar?’
– ‘Klaar! Let op: wie ziet er nog het verschil tussen nieuws en films? Niemand toch? Het publiek wil geen films die slecht aflopen. Het goede wint altijd van het kwade. Zo moet het in het nieuws ook. En we hebben hier een kaskraker met een plot uit de boekjes. De slechterik blijkt geen slechterik te zijn en wordt direct liefdevol opgenomen in de armen van zijn familie. De verloren broer keert terug. Gegarandeerd zakdoekenwerk! Ik heb een alternatief: zie je liever dat de leider van het volk publiekelijk op de knieën moet voor ene Jan Doedel? Omdat die Jan Doedel per ongeluk is aangezien voor staatsgevaarlijk element? Omdat per ongeluk de campagnestrategie van precies dezelfde minister-president is uitgelekt?’ De minister president moest onwillekeurig even slikken. ‘Het publiek slikt ons verhaal alleen,’ draafde Jacques door, ‘als ze het “live” met eigen ogen kunnen zien. Zonder woorden moet duidelijk zijn dat hier sprake is van twee juist verenigde broers en een afschuwelijk misverstand. Dus skip het lulverhaal dat we voor “Shownieuws” in gedachten hebben. Veel te lang! Het moet on-spot, voor het oog van de camera’ s, right-away, duidelijk zijn. Hier staan twee broers, na al die jaren herenigd, niks terrorisme! Eind goed, al goed, slotlied, aftiteling...’
– ‘Maar we lijken niet eens op elkaar!’, wierp de minister-president tegen.
– ‘Zorg er gewoon voor dat je een hoed op hebt’, ratelde Jacques.
– ‘En al wat je hoeft te zeggen is: “Mijn broer...” en je spreidt je armen. Wat is er in hemelsnaam nog meer voor nodig als je twee mannen met een hoed ziet? Alle verdere overeenkomsten zijn met zo’n kolossale puist op de kop toch verder overbodig? Is tegenwoordig het dragen van een hoed niet zo’n kwaal die alleen van vader op zoon, van broer tot broer, kan zijn overgeërfd? Twee hoeden, twee broers. Helemaal duidelijk. Nee, daar hoeven we ons geen zorgen over te maken. En zoals ik al zei, zou die hoed je ook in de verdere campagne prima staan!’
– ‘En als hij zijn hoed niet op heeft?’
– ‘Ja,’ antwoordde Jacques met tegenzin, ‘bij een Jan zonder hoed zijn we reddeloos verloren...’

In Wilhelmina’s gleed Roef Noorderligt van zijn kruk af. Hij wankelde, staarde wat naar het tapijt en dacht een patroon in de brandvlekken te kunnen ontdekken. De dubbele whiskey die hij bij de laatste ronde had genomen, was van plan geweest de terugweg op te zoeken, maar zijn tong had deze kunnen afsnijden. De goede vrienden die hij zojuist had gemaakt, waren plotseling verdwenen en hadden hem laten zitten met de drankrekening: een flinke hap uit de lichtmetalen velden die hij met zijn net verkregen voorschot had willen betalen. Hij worstelde wat met zijn broekzakken, maar kon zijn autosleutels maar niet vinden. Even keek hij op naar de spiegel achter de bar, trok een grijns en het viel hem op hoe knap hij was gebleven in al die jaren.

Jacques J. de la Montaigne had heel wat films van Lola Vampirosa gezien, maar hij had nooit kunnen denken dat dat muizenstemmetje tot zulke tijgerachtige uithalen in staat was. Ergens was hij wel blij dat er een deur was die hen scheidde, hij had immers geen kennis willen maken met haar nagels (althans niet in deze context). Lola weigerde hem binnen te laten en had zijn openstaande aktetas met gehele inhoud, stropdas, onderhemd en zelfs zijn €2.500 kostende nieuwe toupet op de gang van het hotel gesmeten. Verder was hij blij dat het Amerikaanse gezelschap dat in de gang stond mee te luisteren de Nederlandse taal niet machtig was. Hij vroeg zich af of er in het Engels net zoveel creatieve scheldwoorden bestonden. De sussende woorden die hij zelf in de mond wilde nemen, gleden weg in de hysterie. Toen de hotelmanager polshoogte kwam nemen, liet hij zich gedwee naar buiten voeren. Hij hoopte maar dat door dit voorval zijn entree in de artiestenwereld niet helemaal was verziekt.

Echtpaar van der Sloot had zich voor de televisie verschanst. Zo vaak kwam de straat immers niet op tv en het eten van zoutjes vanachter de vitrage had ook iets banaals. Ze hoopten maar dat die Doedel snel zou worden opgepakt. Dat was voor de buurt en voor de huizenprijzen tenslotte het beste.

Oorlogsjournalist Michiel Beenbreuk van de NOS vatte buiten te midden van een tiental collega’s het geheel nog even samen: ‘De spanning in het gebied is nu duidelijk voelbaar en neemt van minuut tot minuut toe. Onze bronnen zeggen dat Jan D. buitengewoon gevaarlijk is. Hij schijnt door de politie te zijn herkend toen zijn dekmantel, een hoed, afwaaide. De bewoners zijn ongerust en bang of ze hun huizen nog wel veilig uit kunnen komen. Algemeen wordt verondersteld dat de bewuste terrorist Jan D. vermoedelijk de schuilnaam van Mohammed C. (eerstvolgend na Mohammed A. en Mohammed B.) zich nog altijd in huis bevindt. De autoriteiten laten het echter nog altijd afweten. In een officiële mededeling zegt het Openbaar Ministerie nog altijd geen mededelingen te kunnen doen omtrent de identiteit van dhr. Doedel. De politie heeft het gebied nog niet durven te betreden, we kunnen er echter vanuit gaan dat er voorbereidingen worden getroffen voor een verrassingsactie van de arrestatieteams.’ Wat dat laatste betreft zou Beenbreuk best wel eens gelijk kunnen hebben. In de Vruchtenbuurt stonden er immers opvallend veel opvallend onopvallende Volvo’s geparkeerd.

In die nacht zal de grootste druk zal echter gelegen hebben op onze minister-president. De beweging en tekst die hij moest maken als Jan Doedel een hoed op zou hebben had hij uit den treure met Jacques gerepeteerd. Maar wat als Doedel nu eens geen hoed op zou hebben? Dan zou het excuus van de familieband vervallen zoals Jacques beweerde. Wat kon hij dan als uitvlucht bedenken om ongewapend bij een vermeende terrorist op de deurmat te staan? Iets in hem knaagde dat er gaten zaten in het verhaal van De la Montaigne. Maar er zat niets beters op dan de broederliefde te veinzen voor een broer die hij nooit had gehad. Hij zou het zo goed moeten spelen dat het boven elke twijfel verheven was. En ‘goed’, dat kon alleen met een hoed.

Zoals u zult begrijpen, bleef het die nacht onrustig in de Ananasstraat. Ook de lieflijke zang van de merels in het Aardbeienplantsoen kon dit bij het krieken van de dag niet verhullen. De inval van het leger was uitgebleven. Wel hield de politie de cameraploegen op afstand. Toen de zwartgeblindeerde auto van de minister-president aan kwam rijden, gloorde er hoop bij de aanwezige journalisten. De vermoeidheid van het lange wachten was verdwenen. Het duurde echter nog tot 8.00 uur voordat er bij de flat beweging werd gesignaleerd. Precies zoals de man die de mooie statistieken had opgesteld, had voorspeld. Jan Doedel kwam naar buiten met een gele tweed-pet op, die vloekte bij zijn beige overjas.