zaterdag 6 februari 2010

C.M. Kruijtzer

Korte Verhalen I (Het Koorenhuis, oktober 2009-januari 2010)

Meisje met de All Stars

1.

De hond staat te plassen tegen een boom. ‘Joehoe!’ Julien kijkt om. Een mollige vrouw komt door de schemering snel op hem afgelopen: de buurvrouw. Haar borsten bewegen mee terwijl ze loopt. ‘Joehoe! Ik zag u lopen vanuit het keukenraam!’ roept ze vanaf een afstand. Alle huizen op de laan zijn vrijstaand. Julien en Verdi staan aan de overkant van de weg, tussen het huis van Julien van dat van Machteld in. ‘Er is wat vervelends gebeurd en het spijt me het te moeten melden.’ Inmiddels staat ze voor hem. Ze praat in één adem door: ‘Vorige week waren die lui hier bezig met het afzagen van die overhellende takken, weet u wel. Ik snap wel waarom dat moet gebeuren. Het is natuurlijk hartstikke gevaarlijk als er een tak afbreekt en die valt op een auto of zo. Of een fietser. Of een kinderwagen. Dat zou vreselijk zijn. Maar nu is die tak dus op mijn tuinhek gevallen. Toen ze ’m afzaagden. Toen viel ie zo op het tuinhek.’ Julien kijkt haar aan. ‘Aaaahh, dat is vervelend.’ Even lijkt het of hij lacht. ‘Dat is vervelend, maar nu weet je in elk geval dat die tak niet nog een keer zal vallen.’ ‘Ja, ja.’ Een moment lijkt de buurvrouw niet meer te weten wat ze moet zeggen. ‘Maar wat wel vervelend is, is dat het hek nu piept.’ ‘Het piepte toen de tak erop viel?’ informeert Julien. ‘Nee, het piept nu. Het piept elke keer als ik het open en dicht doe.’ ‘Aha, dat is vervelend.’ Ze kijkt hem verwachtingsvol aan. Het blijft even stil. ‘Nou, het is nu donker... maar ik kijk er wel een keer naar.’ ‘Dat zou heerlijk zijn. Weet u, ik ben toch een vrouw alleen en dan blijf je toch zitten met zoiets.’ Machteld slaakt een zucht. Ze legt haar hand op haar borstbeen en schud haar bruine haar naar achter, alsof ze Elisabeth Taylor is die zojuist ten huwelijk is gevraagd. ‘Er zal waarschijnlijk wel een mannetje aan te pas moeten komen,’ zegt Julien snel. ‘Wilt u anders een glaasje wijn, of wat drinkt u? Whisky of zo? Een goede buur is beter dan een verre vriend, vindt u niet?’ Julien schudt zijn hoofd. ‘Hartelijk dank voor het aanbod, maar ik moet nog werken vanavond. Helaas.’ ‘O, jammer, nou volgende keer dan.’ Ze kijkt meewarig naar Verdi, alsof ze het vooral vervelend vindt voor de hond. ‘Nou ik loop snel weer naar binnen. Het is toch wat fris.’ ‘Dag Machteld.’ Ze loopt naar haar huis.’En bedankt, hè?’ roept ze nog vanuit de deuropening. Nu is hij ontsnapt, maar hij zal toch langs moeten gaan voor dat tuinhek. Verdi kijkt hem aan. Ze lopen terug langs het weggetje, eerst aan de bosrand en dan steken ze schuin over. Op het aanrecht staat een fles rode wijn klaar die hij heeft ontkurkt voordat ze naar buiten gingen.

2.

‘Meneer de burgermeester, wat goed dat ik u hier tref.’ Machteld praat hard. Julien staat met zijn gezicht naar het schap met eieren, met zijn rug naar het pad. ‘Eieren zijn slecht voor uw cholesterol, weet u.’ In Machtelds mandje liggen een pak tomatensap en een bos bleekselderij. ‘Dag Machteld,’ zegt hij met de klemtoon op elke lettergroep. ‘Heeft u het al gehoord?’ zegt ze opgewonden. ‘Ik weet niet waar je nu specifiek op doelt, Machteld.’ ‘Van Esther van de Velden! Ze komt bij ons in het dorp wonen. Hier in Achterkerken. En u raadt nooit waar. Naast mij! Nummer vier. Ze heeft nummer vier gekocht. Het was de bedoeling dat het stil werd gehouden, maar ik hoorde het van Mary Jansen die werkt op het makelaarskantoor.’ Julien kijkt haar niet aan en houdt zijn blik op het schap eieren gericht. ‘Nee dat had ik nog niet gehoord.’ Hij pakt langzaam een doos eieren uit het schap en bekijkt het zorgvuldig. ‘Spannend, hè, zo’n beroemdheid in ons dorp. Nou daar bent u zeker wel blij mee.’ Julien kijkt nog steeds naar de doos eieren. ‘Zou het gek zijn, als ik langs ga? Dat is toch niet gek hè, als ik als buurvrouw langs ga? Nee dat is eigenlijk een warm gebaar, toch?’ Ze reikt langs hem om een doos eieren te pakken. ‘Hoe weet je dat, zei je nou?’ ‘Van Mary, bij de makelaar. Ze had de naam zien staan, maar er zijn meer E.S. van de Veldens natuurlijk. Maar toch: die naam valt op. Toen heeft ze het aan Hendricks gevraagd. Die zei dat het waar was, maar dat ze het niet verder mocht vertellen. Maar ik dacht iemand in uw positie moet zoiets weten toch?’ ‘Ja. Op nummer vier bij ons op de laan?’ ‘Neemt u mij niet kwalijk hoor, maar ik moet toch opschieten, ik moet zo bij de kapper zijn. Maar ik houd u op de hoogte, als ik nog meer ontdek.’ Julien kijkt nog steeds naar de eieren. ‘Ja, doe dat.’ Machteld grist in het voorbij gaan twee pakken Côte D’Or uit het volgende schap. ‘O, het tuinhek! Dat vertel ik nog wel.’ Julien lijkt even bevroren en zet dan de doos eieren zonder te kijken terug in het schap.

3.

Hij zou Esther kunnen tegenkomen. Misschien is zij ook aan het wandelen. Ze zou elk moment achter een duintop tevoorschijn kunnen komen. Verdi loopt voorop. Ze lopen door de duinen. Het regent zachtjes en het waait niet. De regen valt als poeder op Juliens gezicht. Er is niemand behalve de hond en hij.

Uit zijn binnenzak haalt hij een pakje Marlboro. Hij haalt er een sigaret uit en steekt ’m aan. Hij herinnert zich Esther nog scherp. Ze had iets fels, iets wat haar anders maakte dan andere meisjes. Haar rode haar vlamde om haar gezicht.

‘Eet je vaak brie?’ Hij kijkt om en kijkt recht een gezicht vol sproeten en een paar groene ogen. Voor hem in de supermarkt staat een meisje met rood haar. Ze heeft een blauw jurkje zonder mouwen aan en een paar All Stars dat vroeger wit moet zijn geweest. Ze kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Vraag je dat aan iedereen?’ ‘Nou sorry, hoor.’ Ze wendt zich af en begint weg te lopen. ‘Wacht sorry, ja, ik hou wel van brie.’ Ze draait zich weer om. Ze kijkt een beetje argwanend. ‘Je stond zo aandachtig in de koeling te kijken. Ik weet een heel goed recept met brie, namelijk. Ik vroeg of je het vaak at trouwens, niet of je ervan hield.’ Ze kijkt hem met toegeknepen ogen aan. ‘Wat is dat recept dan?’ Hij probeert het luchtig te laten klinken. ‘Nou, je bakt de brie in de oven, gepaneerd met nootjes.’ Ze kijkt niet meer zo boos. ‘En dan maak je er een saus bij van frambozen. Of met cranberry’s in de winter.’ Hij knikt en lacht naar haar. ‘Dat klink goed inderdaad.’ Met zijn zachte, vrolijke stem waarmee hij tegen meisjes praat. ‘Ik weet ook een goed recept, met kipfilet en brie.’ ‘Ik eet geen vlees’, zegt ze. ‘Oh.’ ‘Maar ik veroordeel mensen die vlees eten niet, hoor.’ ‘Ik zou eigenlijk ook geen vlees willen eten, maar ik vind het gewoon heel lekker. En als ergens geen vlees in zit is het gewoon minder lekker’, antwoordt Julien. ‘Dat zeggen veel mensen, maar dat valt echt wel mee. Het is gewoon wennen en op een geven moment heb je dan zoveel recepten dat je er niet eens meer aan denkt.’ Even zeggen ze allebei niets, maar dan zegt Esther: ‘Maar als je wil, kan ik vanavond wel die brie voor je maken, om het te bewijzen.’ Ze kijkt hem aan met een gulle lach. Julien kijkt naar de grijsgespikkelde tegeltjes van de Hoogvliet. ‘Ja, leuk.’ Hij zou eigenlijk voor zijn huisgenoten kip met brie maken, maar hij kan bellen dat het niet door gaat. ‘Ik woon vlakbij,’ zegt Esther. ‘Kom.’ Ze pakt een pakje brie uit het koelvak. ‘We kijken of er frambozen zijn.’

Julien is bij de duinrand aangekomen en kijkt uit over de zee. Door het weer is het uitzicht wazig, alsof het een foto met weinig pixels is.

‘Goeiemorgen!’ Hij doet zijn ogen open en haar gezicht is vlakbij het zijne. Ze zit op haar knieën over hem heen. Met haar schenen drukte ze zijn benen in het matras. Met haar handen houdt ze zijn armen vast. Zijn hoofd schiet opzij naar de wekker. Shit, half elf! Hij wil zich oprichten, maar zij houdt hem tegen. ‘Ha, ha, ik heb je in de houdgreep.’ ‘Shit ik moest om negen uur naar college.’ ‘Tja, te laat.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Hij duwt haar een stukje naar de zijkant en begint aan de wekker de morrelen. Zij springt op van het bed. Gekleed in een onderbroek loopt ze naar het raam. Ze steekt haar hoofd tussen de gordijnen door. ‘Het is ontzettend lekker weer vandaag!’ ‘Heb jij aan die wekker gezeten?’ ‘Ik heb een meesterlijk plan!’ Ze draait zich om. ‘Wil je het horen?’ Met een paar sprongen is ze terug bij het bed. Ze trekt het dekbed van hem af. Hij probeert het terug te pakken. ‘Nou, wil je het horen?’ Ze gaat met haar knieën op het dekbed zitten. ‘Oké.’ Hij zet de wekker terug. ‘Vandaag wordt er niet gestudeerd!’ maakt ze bekend. ‘We gaan zeilen. Ik weet een plek en waar we een boot kunnen huren.’ Hij kijkt naar haar gezicht. Haar ogen stralen. Het verbaast hem dat zo’n tenger lichaam zoveel energie kan herbergen. Hij richt zich op en trekt haar aan haar been naar zich toe. Ze stribbelt tegen. ‘Alleen als je “ja” zegt.’ In één armbeweging trekt hij haar lichaam naar zich toe. Hij kust haar op haar wang en voorhoofd. ‘Oké.’

Ze springen samen van de boot af, begeleid door luid gejoel van Esther. Het water spettert omhoog. Esther verdwijnt met hoofd en al onder water. Het water is lekker koel. Ze zwemmen een rondje om de boot. Tijdens het zwemmen zijn hun lichamen dicht bij elkaar. De zon schijnt en het waait nauwelijks. Het gehuurde Valkje dobbert op ’t Joppe. Julien klimt als eerste de boot weer op. Esther probeert ook de boot weer op te komen. Hij pakt haar onder haar oksels vast en trekt haar de boot in. Zij draagt een bikini: een zeegroene. De witte huid op haar schouders en gezicht is versierd met minuscule sproetjes. Haar benen steken onder haar lichaam uit, knokig en dun als satéprikkertjes. Ze probeert mee te werken met haar benen, maar dat heeft een averechts effect. Ze vallen allebei. Ze komt boven op hem in de kuip terecht. Ze lachen. ‘Moet je kijken.’ Op haar been is een grote rode vlek te zien. ‘Dat gaat blauw worden.’ Ze wrijft voorzichtig met twee vingers over de plek. ‘Voor de collectie.’ Julien kijkt naar haar benen. Esther heeft verscheidene plekken op haar benen in verschillende stadia van beursheid. ‘Hoe kom je toch aan al die plekken, kleintje?’ ‘Deze,’ wijst ze, ‘is van vorige week toen ik met de fiets ben gevallen op het bruggetje op de Nieuwe Rijn. Deze is van een kastdeurtje. Ik zag niet dat het open was. Deze weet ik eigenlijk niet.’ Ze kijkt aandachtig naar haar benen. ‘Het liefst zou ik je elke dag helemaal inpakken met kussens, zodat je je nergens pijn aan kunt doen.’ Hij slaat zijn armen om haar heen. ‘Jij bent lief.’ Ze kust hem op zijn mond. Het zeil hangt bewegingloos boven hen. Ze horen geen andere mensen om zich heen, alleen een vliegtuig op weg naar Schiphol. Met haar hand glijdt ze over zijn rug en over zijn billen. Ze wringt haar hand in zijn onderbroek. ‘Hee kijk uit, straks ziet iemand ons.’ Hij probeert zich op te richten. ‘Er is niemand hier.’ Hij giechelt. Ze trekt haar bikini-bovenstuk uit en gooit het weg. Het blijft hangen aan de zijstag.

’s Avonds fietsen ze naar huis, loom en verbrand. Vooral Esther is rood. Onderweg eten ze patat met pindasaus. Het is een perfecte dag, zoals kinderen van eenentwintig ze waarschijnlijk nog steeds hebben.

Julien staat nog steeds bij de duinrand. Verdi is naar beneden gelopen en snuffelt aan de branding. Julien roept de hond. Zo kon Esther zijn, maar soms was ze anders.

Een paar dagen later wordt hij ’s nachts wakker. Hij draait zich op zijn zij. Esther ligt naast hem. Hij slaat zijn arm om haar heen en voelt dat ze niet slaapt. ‘Esther?’ Hij buigt zich over haar heen. Ze ligt met haar ogen wijd open en kijkt recht voor zich uit. ‘Esther, wat is er?’ zegt hij zacht. Ze geeft geen antwoord. ‘Hee.’ Hij schudt zachtjes aan haar schouder. Ze gaat rechtop in bed zitten. ‘Ik voel me niet goed.’ Ze staart nog steeds. ‘Ik moet naar buiten.’ Met snelle bewegingen begint ze haar kleren aan te trekken. ‘Wacht ik ga met je mee.’Julien raapt zijn spijkerbroek van de grond. ‘Esther, wat is er? Vertel me dan wat je voelt. Of waar je aan denkt.’ Hij wil haar aanraken. Ze staat al bij de deur. ‘Ik heb het benauwd. Ik moet naar buiten.’ Hij struint met haar door de stad. Ze praten niet. Hij kijkt naar haar, maar ze kijkt niet naar hem. Het is vreemd om in totaal nuchtere toestand om vier uur ’s ochtends door de stad te lopen. Het is heel stil rond de grachten, op en enkele dronkaard na die naar huis zwalkt. Als je dronken bent hoor je de stilte niet. Julien hoort de stilte wel.

Hij besluit naar zijn ouders te gaan. Esther vertelt hij dat hij iets moet regelen, thuis bij de bank. Hij blijft een week. Dan kan hij meteen wat tijd aan studeren besteden. En bovendien is zijn geld bijna op. Na de week keert hij terug naar Leiden. De huistelefoon gaat. Een van de eerstejaars neemt op: ‘Esther, voor je.’ Hij overweegt even om te zeggen dat hij er niet is, maar dan zou hij zich aan de eerstejaars moeten verklaren. Hij loopt naar de telefoon. ‘Hee, met mij. Heb je zin om uit eten te gaan? Je mag kiezen: De Bierbengel of Mijn Broer. Ik heb honderd gulden van mijn vader gekregen. Hij denkt dat ik mijn tentamens heb gehaald.’ Ze klinkt vrolijk. ‘Ik heb al gezegd dat ik mee eet met het huis.’ ‘Oh, jammer. Ik dacht: je bent een week weggeweest en bovendien heb ik een meesterlijk plan, waarover ik je moet vertellen. Ah, kom op nou. Ik haal je over tien minuten op.’

Een kwartier later staat ze in zijn kamer. Ze draagt een kort blauw rokje met een groen T-shirtje. Ze wiebelt op en neer op haar gympen. ‘Je raadt het niet. Je raadt nooit wat ik heb besloten!’ ‘Wat dan?’ ‘Ik stop met mijn studie. Van studeren leer ik niets. Wat ik moet doen is: heel veel lezen en gewoon leven en reizen. Dat is wat ik echt wil.’ Julien kijkt haar aan. ‘Met je studie stoppen? Wat heeft dat nou voor zin?’ hij zucht ‘Wat denk je nou? Dat je je brood kunt verdienen met een gymnasiumdiploma?’ ‘Wat maakt dat uit! Dan kom ik toch bij jou wonen. Hoeveel geld heeft een mens nou nodig?’ Ze kruipt bij hem op schoot. Hij beweegt zich niet. Ze richt een zoen op zijn mond, die hij afwendt door haar zijn wang toe te keren. ‘Esther.’ Esther legt haar hand tegen zijn wang en draait zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat is er nou?’ ‘Esther, kom op.’ ‘Ik snap eerlijk gezegd niet wat het probleem is. Ik mag toch doen wat ik zelf wil. Dit gaat niet over jou, dit gaat over mij.’ Hij zwijgt. ‘Ik moet mijn eigen weg volgen en dit is het niet. Als ik dat nu al weet, waarom zou ik dan doorgaan?’ Hij wendt zijn gezicht weer van haar af. Ze stapt van zijn schoot. ‘Waar gaat dit gesprek eigenlijk over? Gaat dit over dat ik niet meer wil studeren?’ Ze kijkt hem strak aan. ‘Ik wil er mee ophouden, met ons,’ zegt hij. ‘Ik heb het er met mijn moeder over gehad en zo’n meisje zoals jij, dat is gewoon niets voor mij.’ Hij kijkt haar niet aan. Het blijft stil. ‘Oké.’ Ze ademt diep in. ‘Je hebt het met je moeder over mij gehad en een meisje zoals ik is niets voor mij. Wat voor meisje ben ik dan? Ik zou best graag willen weten wat voor meisje ik ben.’ ‘Daar gaat het niet om. Het gaat om mij. Ik wil niet meer.’ ‘Hoe kan dat nou? Sinds wanneer?’ Ze loopt achteruit en leunt met haar rug tegen de deur. Ze perst haar lippen stijf op elkaar en kijkt naar de grond. ‘Ik ben gewoon niet meer verliefd. Daar ben ik deze week achter gekomen.’ Ze richt haar gezicht op. ‘Nou, dan is er niet echt veel meer te zeggen of wel?’ Julien zegt niks meer.

Het zou bijzonder sjiek van hem zijn geweest, als hij het gewoon hierbij had gelaten. Helaas voor alle betrokkenen was dat hem niet gelukt. Terwijl hij zelf zijn oude hobby heel veel bier drinken weer oppakte, hield hij haar in de gaten. Hij sloeg een jongen op zijn gezicht, over wie hij had gehoord dat zij met hem had gezoend. Hij achtervolgde haar naar huis, toen ze een avond in dezelfde kroeg waren geweest en elkaar de hele avond niet hadden aangekeken. In zijn dronkenschap smeekte hij haar om vergeving, maar toen zij na tien minuten bereid was hem toch weer in haar armen te sluiten, wees hij haar weer af. Hij wilde haar niet meer, maar hij wilde wel dat zij hem nog wilde. Na een half jaar had zij iemand anders gevonden, wat de afstand vergrote. Ze deden op straat alsof ze elkaar niet kenden. Nadat hij zijn drinken wat beter onder controle kreeg, ontmoette hij zijn vrouw. Langzamerhand was Esther, stukje bij beetje, uit zijn gedachten weggegleden.

Toen kwam het boek. Hij had het gelezen, om haar dan uiteindelijk toch nog te leren kennen, maar hij had niet gevonden wat hij zocht. Het ging voornamelijk over haar relatie met haar ouders en over één of andere vent die ze na hem had ontmoet. Julien kwam er wel in voor. In één paragraaf werd hij beschreven. Hij werd afgeschilderd als een moederskindje, die nog niet zo ver was in het zich losmaken van zijn ouders als de hoofdpersoon zelf. En nu is ze in zijn dorp komen wonen. Twee huizen verderop.

Hij steekt nog een sigaret op als hij richting de auto loopt. Hij merkt dat hij nog steeds nieuwsgierig is naar het meisje op de All Stars. Aan Machteld heeft hij doorgaans niet veel, maar ze zou in dit geval wel eens bruikbaar kunnen blijken. Hij wil iets. Hij wil weten wat Esther aan het doen is en waarom. Die middag nog zal hij voorzichtig poolshoogte nemen, zonder dat ze er iets van merkt natuurlijk.

4.

Julien belt aan bij Machteld. Het huis van Machteld grenst aan de ene kant aan het erf van nummer vier en aan de andere kant aan het erf van zijn eigen huis. Nummer vier staat iets verder van de weg af dan nummer zes en acht. Vanaf de voordeur van nummer zes heeft hij zicht op een rood autotootje dat voor nummer vier op het grind staat. Machteld doet open. Ze heeft haar mond vol. ‘Hajo, Julien.’ Ze probeert toch te praten. ‘Ik dacht, ik kom eens naar het tuinhek kijken.’ ‘Oh, dat is aardig.’ Ze heeft inmiddels haar hap doorgeslikt. ‘Ik zit net lekker aan de koffie met gebak. Dat doe ik anders nooit hoor, maar ik dacht: ik verwen mezelf ’ns lekker. Wilt u ook een kopje?’ ‘Nee, dank je, ik heb net op.’ Ze blijven bij de deur staan. Machteld wijst in de richting van het rode autootje. ‘Ik heb aangebeld gister. Eerst dacht ik nog van, misschien heeft ze daar geen zin in, maar ik deed het toch maar. Dus ze deed open en ze heeft mijn boek gesigneerd. Heel aardig. Prachtig boek, hoor, prachtig. Ken je het?’ ‘Nou, mijn vrouw heeft het gelezen, geloof ik.’ ‘Dat je het niet gelezen hebt. Echt iedereen heeft het gelezen. Een jaar geleden was het denk ik, toen las echt iedereen het.’ ‘Ik ben niet zo’n lezer. Misschien een keer een Mulisch of zo.’ ‘Nou dit is echt goed hoor. Een beetje spiritueel, zeg maar. En een beetje filosofisch.’ ‘Misschien lees ik het nog een keer.’ ‘Je krijgt door zo’n boek echt het idee dat je iemand kent, hè. Net als wanneer je mensen vaak op tv ziet. Daarom was het ook zo leuk om even aan te bellen. Zij kent mij natuurlijk niet, dat is dan wel raar. Wel echt een heel vriendelijk mens. Ze leek alleen een beetje verdrietig of zo.’ ‘Herkenbaar.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nou, ze is toch verhuisd en zo.’ Hij kijkt weer in de richting van het autootje. ‘Daar hoef je toch niet verdrietig van te worden?’ ‘Ik bedoel meer, dat zeggen mensen toch over roodharigen? Dat ze snel emotioneel zijn en zo.’ ‘O ja?’ ‘Hoe is het met dat tuinhek eigenlijk?’ ‘O ja, ik laat het je even zien.’ Ze lopen samen naar het tuinhek dat grenst aan de heg met het erf van nummer vier. ‘Het is dus weer gemaakt.’ Machteld demonstreert dit door het tuinhek open en dicht te doen. ‘Ik hoop dat u het niet erg vindt, maar Charles bood het aan. En dat is toch een vakman, weet u. Ze waren eerst vorige week al geweest, maar toen was ik niet thuis. Toen was ik een paar dagen bij een nicht van me...’ Vanuit deze plek heeft Julien beter zicht op het huis. Het raam dat hij nu ziet aan de zijkant van het huis, is van de keuken, tenminste dat was het bij de vorige bewoners. Achter de auto, tegen de gevel staat een fiets. Hij ziet geen tekenen van leven. ‘Dus het piept niet meer. Hoor maar.’ Ze beweegt het tuinhek nog een keer.

5.

Julien neemt nog een slok. Misschien drinkt hij te veel. Hoeveel moet je drinken om als alcoholist gediagnosticeerd te worden? Vast meer. Bovendien: hij drinkt om de smaak, niet om de alcohol. Hij houdt nu eenmaal van de smaak van rode wijn en dit is echt een goede. Hij zit aan zijn bureau. Op het bureau staat een doos met foto’s. Hij dacht dat hij nog ergens een foto van haar had, van vroeger, maar kan ’m niet vinden. Zijn vrouw ruimt altijd van alles op. Zij is in Amsterdam, zijn vrouw. Ze hebben daar een appartement. Doordeweeks is ze daar. Ze houdt niet zo van het platteland en in Amsterdam kan ze lunchen met vriendinnen en cursussen volgen en dat soort dingen.

Hij zou zo een affaire kunnen hebben, zonder dat zij daar ooit achter zou komen. Die heeft hij niet natuurlijk. Hetzelfde geldt voor haar trouwens. Zou zijn vrouw een affaire hebben? Daar heeft hij al eens vaker aan gedacht, maar hij kan het zich niet voorstellen. Ze is nooit erg geïnteresseerd geweest in seks. Zou Esther iemand hebben? Hij heeft op internet gekeken, maar hij kon niets vinden. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Het is donker buiten. In het raam ziet hij zijn spiegelbeeld. Hij ziet er nog best goed uit. Zijn haar is half grijs, half zwart nu. Hij is wel wat aangekomen: tien kilo in dertig jaar, maar dat is te overzien. Hij kent veel mannen van zijn leeftijd die er slechter aan toe zijn: kaal, veel te dik. Op zich, voor een man van zijn leeftijd, zit hij nog best aan de bovenkant van de schaal.

Shit, het lijkt wel of hij zijn kansen aan het inschatten is om een affaire met Esther te beginnen. Hij houdt van zijn vrouw. Hij houdt echt van zijn vrouw. Ze komt morgen naar Achterkerken. Morgenochtend zal hij speciaal lekker eten in huis halen, rollade of zo. Rollade is zijn specialiteit. Nu is de fles leeg. Hij staat op en voelt nu pas hij dat hij de hele fles heeft leeg gedronken. Hij loopt naar de woonkamer. Op het tafeltje in de hoek staat een fles Armagnac. Een van de voordelen van zijn baan is dat hij nog wel eens een fles drank cadeau krijgt. Hij neemt er nog eentje. Esther. Wat is er toch met dat meisje, dat hij haar nu weer niet los kan laten? Als zij zich meer had laten kennen, waren ze dan nu nog bij elkaar geweest? Na drie maanden en vierhonderd en dertig pagina’s heeft hij nog steeds het idee dat hij haar niet echt kent. En nu duikt ze op: honderd meter verderop. De Armagnac heeft hem in een paar slokken helderder gemaakt. Hij zet zijn glas neer. Hij loopt naar de voordeur en pakt zijn jas van de kapstok. Verdi komt plichtsgetrouw aangedribbeld. ‘Sorry, jongen, sommige dingen moet een man alleen doen.’ Hij loopt naar buiten. De wind slaat in zijn gezicht. Hij loopt de weg af. Bij Machteld brandt geen licht. Hij loopt verder. Daar is nummer vier. Het rode autootje dat hij gisteren heeft gezien staat voor de deur. De fiets ziet hij niet. Om bij de voordeur te komen moet hij over het grind lopen. Zal hij aanbellen? En wat dan? ‘Hallo, ken je mij nog?’ Mijn god, wat een zinloze exercitie. Hij wil terug naar huis. Dan gaat er een licht aan, in de keuken. Hij kan het keukenraam niet zien maar hij ziet het schijnsel in de heg aan de zijkant van het huis. De heg scheidt Esthers tuin van die van Machteld. Is Machteld niet bij haar zus of zo? In Machtelds tuin ligt geen grind. Hij loopt een stukje terug naar het tuinhek van Machteld. Het gaat geruisloos open. Hij loopt langs de heg naar de achterkant van Machtelds tuin. Hij kan vanuit hier niet de keuken in kijken, omdat de heg te hoog is. Hij loopt verder. Aan het einde van Machtelds tuin staat houdt de heg op. De tuinen lopen daar in elkaar over. Julien loopt om de heg heen. Hij staat nu ongeveer vijftien meter van Esthers huis. Het heeft openslaande deuren naar de tuin. De woonkamer is fel verlicht. Daar is ze. Ze heeft een zwarte jurk aan. Geen sexy zwarte jurk, het is het soort zwarte jurk dat schrijfsters en maatschappelijk werksters dragen: bedekkend en met een artistiekerige uitstraling. Haar haar is nog steeds rood, van deze afstand in elk geval. Ook zij is zwaarder geworden. Dat mocht ook wel. Ze ziet er nu ronder en vrouwelijker uit. Ze is ergens mee bezig. Ze haalt boeken uit een verhuisdoos en zet ze in de kast tegen de wand. Nu bukt ze. Hij ziet haar even niet meer. Daar is ze weer. Ze gaat op de leuning van de bank zitten. Ze veegt haar voorhoofd af met de rug van haar hand en dan kijkt ze hem recht aan. Hij schrikt en zet een stap naar achter. Hij loopt ergens tegen aan en valt achterover, een rododendronstruik in. Shit. Hij kijkt weer naar de deuren. Dan ziet hij dat zij hem niet ziet. Binnen is het huis verlicht en buiten is het donker.

Hij kijkt, terwijl ze niet weet dat hij kijkt. Het is net of hij haar betrapt. Ze is kwetsbaar, zo helemaal alleen. Ze beweegt haar lichaam voorzichtig, maar tegelijkertijd doelgericht. Hij voelt en behoefte om haar te beschermen. Als ze bij elkaar waren gebleven, zouden ze dan nu nog bij elkaar zijn? Hoe zou zijn leven er dan uit hebben gezien? En dan begint hij te huilen, uit volle borst, met uithalen en snot dat uit zijn neus komt. Hij is dronken, dat weet hij wel. Dronkenschap maakt het makelijker om te huilen. Daar is het meisje. Het meisje dat hij eigenlijk nooit echt gekend had. Ze heeft het gehaald. Ze is veilig nu daar in dat huis. Ach Jezus, daar ligt hij dan, tweeënvijftig jaar, stomdronken te huilen in een rododendron. Hij rolt zichzelf de struik uit. Esther is weer met haar boeken bezig. Hij krabbelt op. Nu hij staat voelt hij weer hoe dronken hij is. Hij strompelt terug naar de heg, Machtelds tuin in. Het kost moeite om de ene voet voor de ander te zetten. Naar bed, nu moet hij naar bed, met twee paracetamol en morgenochtend een kan koffie.

6.

De uien verspreiden een zoete lucht. Hij roert nog een keer. De truc voor echt goede uiensoep is dat je de uien tenminste een half uur langzaam laat bakken, totdat ze bruin, maar nog zacht zijn. Op het aanrecht staat een rollade klaar. Hij hoort de sleutel in het slot en dan verschijnt zijn echtgenote in de keuken. ‘Hallo, wat ruikt het hier lekker!’ Ze geeft hem een kus op zijn wang. Hij slaat zijn beide armen om haar heen en drukt zijn lippen diep in haar wang. Ze lacht ‘Zo dat is enthousiast en ook al zulk lekker eten. Ben je vreemdgegaan of zo? Heb je al zin in een glaasje wijn?’ Ze rommelt in haar tas. ‘O, het pas twee uur zie ik. Ach, wat maakt het uit.’ Ze kijkt hem aan. ‘Nee dank je, daar ben ik nog niet aan toe.’ Ze praat verder. ‘Ik zag Machteld net. Ze kwam aanlopen toen ik de auto neerzetten. Ze vertelde zoiets geks.’ ‘Oh?’ Hij roert heel geconcentreerd in de pan. ‘Ja, ze zei dat die schrijfster hier is komen wonen. Esther van der Velden.’ Daphne trekt haar jas uit en hangt de jas over een keukenstoel. ‘Die ex van jou, uit Leiden.’ ‘Nou ja ex,’ murmelt hij. ‘Nou dat is toch zo? Een raar kind vond ik haar altijd. Helemaal niets voor jou. Wel leuk natuurlijk dat zo iemand dan schrijfster wordt. Je vraagt je toch af, wat moet dat dan worden?’ Ze gaat aan de keukentafel zitten. ‘Zal ik haar eens uitnodigen? Dat is misschien wel leuk. Ik ben toch best nieuwsgierig. En het is ook leuk om een beetje contact te hebben. Jij zit hier toch ook de hele week alleen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten